Table Of ContentT-Brigade
ZOMAAR WAT HERINNERINGEN
AAN MIJN
VERBLIJF IN NEDERLANDS-INDIE
A. Verhulst
Eindhoven 3-11-6 R.I.
De bewoners van de kampongs keren terug met hun schamele bezittingen. Zij zijn gezegend
met blijmoedigheid, vriendelijkheid en vertrouwen in de toekomst. Als je deze gewone mensjes
ziet versterkt dat je overtuiging dat je voor een goede zaak vecht.
(foto: van Poll. Boek: Kerels van de daad)
Voorwoord
Op het tijdstip dat U dit boekwerk wordt aangeboden (Reünie 1995), herdenken wij het feit,
dat wij vijftig jaar geleden, vrijwillig, scheep gingen naar Indië. Voor de goede orde: Wij
waren al oorlogsvrijwilligers toen het Zuiden reeds bevrijd en Nederland boven de Moerdijk
nog bezet was. Indië, wat in dit boek in hoofdzaak wordt beschreven, speelde voor ons toen
nog niet, omdat we ons immers in de eerste geconfronteerd met de Indië-affaire en de bede
van de regering om ons eveneens vrijwillig in te zetten voor de bevrijding van tienduizenden
landgenoten en Indische Nederlanders, die nog steeds onder erbarmelijke omstandigheden,
in de Jappenkampen zuchtten. Onze positieve reactie was vanzelfsprekend en, zoals
gezegd, een halve eeuw geleden vertrokken we.
Hiervoor dit jaar een aandenken uit te reiken was al geruime tijd de wens van ons Comité en
het streven van onze zuinige penningmeester Ger van Gils.
We hadden geluk, want toen we hevig zaten te brainstormen met een lange lijst van
relatiegeschenken, van stropdas tot bierpul, al of niet met Tijgerembleem, kregen we per
toeval inzage van het ingebonden dagboek van de luitenant Verhulst.
Enkele commissieleden hebben dit oeuvre doorgewerkt en waren meteen enthousiast.
Een blijvend document, eveneens voor onze nazaten, is veel meer dan we met ‘n import
welk ander aandenken hadden kunnen bereiken.
Het is uiteraard een verslag over de 3e compagnie, maar ervaringen van elk ander
onderdeel van ons bataljon. De notities geven een duidelijk verslag over ons korte verblijf in
Engeland, de zeereis en het oponthoud op Malakka.
Tot zover lopen alle activiteiten en ervaringen synchroon. Wat betreft Java zult U, al lezend,
bemerken dat acties en patrouilles die worden beschreven, uw eigen herinneringen zouden
kunnen zijn en zelfs de meeste namen van kampongs en personen bekende klanken
hebben.
Het verslag van Verhulst is soldatesk eenvoudig, eerlijk en rechtuit. Hij schuwt geen kritiek
en weet de fragmentarische en chronologische elementen welke zo typerend zijn voor
dagboeken in het algemeen, te onderbouwen met een onderhoudende schrijfstijl, hetgeen
de leesbaarheid zeer ten goede komt
Secretaris Cor Farla toonde zich meteen bereid aan het monnikenwerk te beginnen door
alles opnieuw te verwerken in zijn computerhok en zie hier het resultaat.
Het was uiteraard Johan Cats, die met zijn bekende tekeningen en schetsjes, het geheel
heeft verlevendigd. (zover als mogelijk dezelfde afbeeldingen als in eerste druk toegevoegd
Marianne Pragt in deze derde editie d.d. 2017)
Wij zijn de majoor b.d. Verhulst zeer erkentelijk, zijn zo persoonlijke pennenvruchten te
mogen gebruiken als jubileumaandenken voor alle Sobats van II - 6 R I. .
Namens het reüniecomité
Ad van Hooijdonk
Verantwoording.
Ruim 30 jaar na mijn terugkeer uit Nederlands-Indië was ik in de gelegenheid aan de hand
van de dagelijkse brieven die ik in de periode van 14 oktober 1945 tot 25 april 1948 aan mijn
vrouw schreef, mijn herinneringen, patrouille verslagen en exemplaren van "De Tijger" die
nog in mijn bezit waren, een sober, simpel beeld te schetsen van het leven van alledag
bij 3 -II 6 RI.
Ik heb getracht te beschrijven wat wij deden, dachten, voelden, doormaakten, misten en niet
wisten, waarbij ik ook, teneinde historisch in de pas te blijven, incidenteel het boekwerk van
de T-Brigade "Tussen Sawah's en bergen" en de encyclopedie van Nederlands-Indië
raadpleegde.
Of ik erin geslaagd ben een duidelijk beeld te schetsen, weet ik niet. Eerlijk gezegd weet ik
niet eens of er wel een beeld ontstaan is en mijn ontboezemingen het lezen waard zijn.
Ik laat dit aan het oordeel van de lezers en meer speciaal aan dat van de jongens van toen,
de opa’s van nu over, waarbij ik hoop dat de opa’s weer even terug zijn in en zich bezinnen
op de tijd die we samen hebben doorgeworsteld, een tijd waarin ook duurzame
vriendschappen en banden werden gesmeed en jongens sneuvelden voor een zaak, die wij
toen een goede zaak vonden.
Eindhoven, februari 1981
Ltn. A. Verhulst.
Malakka. Jan Schols, Ltn. Verhulst, Ltn.Fick en knielend Emiel Salomon
Foto Jo Princen.
E n g e l a n d
Op Zondag 14 oktober 1945 stond ons bataljon II - 6 R I. op het station Sittard
aangetreden om in de trein te stappen die ons naar Calais moest brengen. Er heerste
een gespannen, zenuwachtige drukte en enkele jongens waren nog bezig afscheid te
nemen van hun vrouw of meisje.
Om zes uur was iedereen ingestapt en werd het vertreksein gegeven. Er werd weinig
gesproken en iedereen was in gedachten verzonken. Begrijpelijk, want we waren
onderweg naar Nederlands-Indië waar een onzekere situatie en toekomst ons wachtte.
Ongetwijfeld zouden er onder ons jongens zijn die Nederland voor het laatst hadden
gezien en voor wie deze reis een "enkele reis" zou zijn.
De reis verliep vlot en al spoedig passeerden we Maastricht en bogen af naar Brussel en
de Franse kust. ‘s Morgens in de vroegte bereikten we Calais waar Engelse militairen
ons naar een transitkamp dirigeerden en we ons wat konden verfrissen. De Engelsen
hadden alles keurig voor elkaar en zelfs voor een ontbijt gezorgd, terwijl we ook een
rantsoen sigaretten en snoep toebedeeld kregen en in de gelegenheid werden gesteld
ons geld om te wisselen.
Rond negen uur stapten we aan boord van de "Biarritz", die ons naar Dover bracht. De
overtocht verliep zeer vlot en reeds om half twaalf kregen we de beroemde krijtrotsen
in zicht. Even later doemde Dover op, een stad gebouwd op de krijtrotsen met mooie
oude gebouwen. We voeren de door grote pieren beschermde haven binnen en konden
rechtstreeks overstappen op de voor ons gereedstaande trein.
We reden door een heuvelachtig bebost terrein, waarin prachtige, schilderachtige
dorpjes verscholen lagen, richting Londen.
Toch ben ik in slaap gevallen en werd pas wakker toen we in Redhill stopten en ik een
stationnetje zag dat mij aan dat van Breda deed denken. De omgeving bleef prachtig en
wit aandoende wegen slingerden zich tegen de heuvels omhoog.
In de namiddag reden we Wokingham binnen, waar we in een kampement zouden
worden ondergebracht.
Na een uur marcheren bereikten we onze bestemming en werden opgevangen door
Engelse militairen. Het bleek dat we veertig kilometer van Londen verwijderd waren,
wat bij iedereen de hoop deed leven in de gelegenheid gesteld te worden daar eens
een kijkje te kunnen gaan nemen. Onze barakken bleken geweldig koud en van slapen
is er de eerste nacht dan ook weinig gekomen. Uiteindelijk ben ik maar volledig
gekleed onder de wol gedoken, maar ook dat hielp niet.
16 oktober 1945;
We zijn inmiddels begonnen
met het in orde brengen van
onze kleding en uitrusting en
hebben zelfs al tijd gevonden
om de omgeving van ons
kampement te verkennen,
waarbij we prachtige oude
gebouwen en machtige loof-
bomen, gelegen in een
glooiend terrein, ontdekten.
Wokingham.
We sliepen in zgn. nissenhutten en
hadden het verschrikkelijk koud.
Foto: K.M. von Lonkhuizen
1
Feitelijk zouden we meer van Engeland moeten kunnen zien, maar dat zit er niet in,
omdat we slechts beperkte bewegingsvrijheid hebben en het bovendien de bedoeling is
dat we zo snel mogelijk worden ingescheept. Kapitein Hoogenraad, onze
compagniescommandant, heb ik nog niet gezien. Hij schijnt bij een ander deel van het
bataljon te vertoeven. Ik wil hem zo spoedig mogelijk spreken om wat duidelijkheid te
krijgen over de voor ons ingediende bevorderingsvoorstellen. Het is ons, de
pelotonscommandanten, n.l. toegezegd dat wij tot officier zullen worden benoemd en
die toezegging willen wij uiteraard gaarne zo vlug mogelijk gehonoreerd zien.
Felix v. d. Straeten heeft ondertussen al verkondigd dat hij er niet aan denkt nog ooit
naar Nederland terug te keren. Hij wil in Indië een toekomst opbouwen.
Vandaag zijn we na de dienst met een man of negen uitgereden, waarbij het vervoer
zich beperkte tot één taxi, die gevaarlijk door de veren ging, doch ons toch bracht waar
we moesten zijn, n.l. bij de brandweerkazerne, het punt van waaruit we weer zouden
terugkeren naar het kampement.
Wokingham bleek een klein stadje te zijn met opvallend veel winkels en café’s en
weinig mensen op straat. Desondanks zagen enkele jongens toch kans aansluiting te
krijgen bij enkele meisjes die zich op straat bevonden.
We bezochten de plaatselijke kantine en vernamen dat 14 RI. en de Stoottroepen ook in
Wokingham gelegerd zijn geweest en een maand geleden vertrokken waren.
Enkele lui van onze groep slaagden er ondertussen in lichtelijk aangeschoten te
geraken en vooral Beekers was zeer uitgelaten.
De terugreis verliep zeer vlot en we werden keurig voor onze barakken afgezet, waarna
wij onze bedden opzochten, behalve Beekers, die vond dat hij nog inspectie diende te
houden. Dat was echter teveel van het goede en gezamenlijk hebben we hem uitgekleed
en in zijn bed gedeponeerd. Nellis Smits, mijn oppasser, had voor een extra deken en
een warme kachel gezorgd waardoor de temperatuur van dien aard was dat ik spoedig
in slaap viel.
19 Oktober: Wij hebben een nieuwe compagniescommandant gekregen als opvolger
van kapitein Hoogenraad. Het is de 1e luitenant Piters, een Limburger. Ik kan hem niet
goed inschatten, maar hij lijkt wat onzeker en nerveus. Dat kan natuurlijk komen omdat
hij voor een vreemde compagnie staat met kader dat hij niet kent en dat grotendeels
afkomstig is uit het Brabantse. We zullen nog aan elkaar moeten wennen. Het is
momenteel zeer warm, zo warm zelfs dat je zonder windjacket kunt lopen. Over ons
vertrek is nog niets bekend, maar volgens geruchten zullen we eind volgende week
worden ingescheept.
Met Nederland hebben we geen enkel contact aangezien er geen post door komt.
Onbegrijpelijk dat men dit voor zo’n handjevol mensen niet waterdicht kan regelen, of
vindt men ons niet belangrijk genoeg?
Het belangrijkste nieuws van de achterliggende dagen is in feite het bezoek van een
verbindingsofficier uit Nederland. Hij heeft onze benoemingsvoorstellen meegenomen
naar de Staf in Apeldoorn, waar nu verder wordt beslist.
Het Engels geld is voor de meeste jongens een levensgroot probleem. Je hoort de
leukste opmerkingen zoals:" Oh, ik heb betaald met een ding iets groter dan een
kwartje" of "Ik heb betaald met een grote gulden". Waarom moeten de Engelsen ook
een afwijkend muntenstelsel hebben?
2
Ik trek veel op met Sjaak Fick. Sjaak heb ik leren kennen tijdens de Duitse bezetting,
toen ik in de illegaliteit met hem samenwerkte. Hij is een oerdegelijke, betrouwbare
kameraad, waarop je onder alle omstandigheden kunt rekenen en van wie ik in de
toekomst nog veel steun verwacht. Ondertussen gaan we onverstoord door met het
completeren van onze tropenuitrusting, waarbij het opvalt dat er zoveel incourante
maten bij de uniformen zijn. Het lijkt wel of de Engelsen ons alleen maar grote maten
hebben toebedeeld.
De geruchten over ons vertrek blijken op waarheid te berusten, want a.s. Zaterdag
worden we ingescheept op de Nieuw Amsterdam. De plunjezakken zijn reeds
ingeleverd. Nog een ander goed bericht: Acht man, waaronder Ferd Nota, Sjaak Fick en
ik, zijn met ingang van 25 september 1945 benoemd tot reserve 2e luitenant.
Een mooie verrassing bij ons vertrek. Ferd, Sjaak en ik hebben de benoeming
ongetwijfeld te danken aan Hoogenraad, waarvoor wij hem zeer erkentelijk zijn.
De Nieuw Amsterdam loopt Engelse haven binnen. (Foto Maritiem Digitaal)
3
4
Op weg naar Nederlands – Indië
Zaterdag 27 oktober 1945 stonden we klaar om naar Southampton te vertrekken.
Om vijf uur werd het vertreksein gegeven en marcheerden wij met volle bepakking
naar de trein die ons naar de haven bracht waar we ingescheept werden op de Nieuw
Amsterdam, Nederlands mooiste passagiersschip, maar tijdens de oorlog omgebouwd
tot een troepentransportschip. Het bleek behelpen want wij, tien officieren, werden
ondergebracht in één hut. Veel te klein, maar we konden ons redden. Erger was het
gesteld met de jongens, want die moesten zich tevreden stellen met een omgebouwde
danszaal met veel te weinig ruimte en frisse lucht.
In de vroege ochtend van 28 oktober vertrokken wij uit Southampton.
Naast ons bevonden zich ook 1-8 RI., één bataljon Jagers en een groot contigent N.I.C.A.-
officieren en meisjes aan boord. Het eten was uitstekend, idem dito de verzorging. Het
weer liet echter veel te wensen over en we brachten onze tijd veelvuldig in de lounge
door. We maakte kennis met de Golf van Biskaje en ik kreeg last van zeeziekte met de
bekende symptomen; raar gevoel in de maag, braakneigingen en geen eetlust. Gelukkig
werd onder de Spaanse kust de zee wat minder ruw. Ondanks dat lag de Nieuw
Amsterdam niet rustig op de golven en helde naar voren en naar achteren, naar
stuurboord en naar bakboord.
Dinsdagmorgen 30 oktober kregen we land in zicht. Het bleken enkele kleine eilandjes
in de Golf van Cadiz te zijn. Tegen de avond doemde Gibraltar op, terwijl ook de
Afrikaanse kust zichtbaar werd. Het was echter te donker om alles goed te kunnen
onderscheiden. We bleven onder de Afrikaanse kust varen en passeerden op
Allerheiligen de eilandjes Malta en Panthelaria.
Op 3 november liepen we in de namiddag Port Said binnen en kwamen de eerste
palmen in zicht, prachtig afstekend tegen de geelgekleurde gebouwen en huizen.
Daar kwam de loods aan
boord, een Nederlander en de
neef van onze aalmoezenier.
Er lagen vele schepen in de
haven, waaronder een groot
Amerikaans troepentrans-
portschip, waarachter wij
voor anker gingen. We
werden onmiddellijk
omzwermd door duikertjes,
Op 3 november liepen we Port-Said binnen.(foto J.v.d.Kleijn) kleine bruine kereltjes die
muntstukken opdoken die wij
overboord gooiden. Even later verschenen de parlevinkers bij wie je alles en nog wat
kon kopen, maar voor wie je ook moest uitkijken aangezien bekend was dat ze er niet
tegenop zagen om via de patrijspoorten de hutten binnen te dringen en daar alles weg
te halen wat van hun gading was. Gelukkig waren we tijdig gewaarschuwd en hadden
onze patrijspoorten gesloten. Van Port Said zagen we niet veel. Wel viel het standbeeld
van Ferdinand de Lesseps op, het gebouw van de Suez-maatschappij en, niet te
vergeten, dat van onze K.L.M.
Zondagmorgen werd het anker gelicht en begonnen we aan een reis van een kleine 170
kilometer door het Suezkanaal, dat maar 80 tot 125 meter breed bleek te zijn.
5
Suez-kanaal
De Nieuw Amsterdam omringd door parlevinkers
Foto: Sepatoe Roesak Foto: J.v.d.Kleijn
Het kanaal - normaliter elf meter diep - was zwaar verwaarloosd en de kapitein voer
zeer voorzichtig om vastlopen van de Nieuw Amsterdam te voorkomen. We bereikten
dan ook pas laat op de avond Suez en het was reeds te donker om iets van de stad te
kunnen onderscheiden.
We vervolgden onze reis en maakten kennis met de Rode Zee, die veel breder en langer
bleek te zijn dan een oppervlakkige beschouwing van de landkaart had doen
vermoeden Voor ons was dat, benevens de kleur van het water en het zoutgehalte,
weinig interessant en de op dit traject beruchte verveling sloeg toe Ik zag vaak jongens
die zich afzonderden en doelloos over de reling hingen, waarbij het echter prettig was
te constateren dat wat oudere jongens en kaderleden zich over hen ontfermden.
Piters en ik legden ontelbare rondjes af en praatten veel met elkaar. Of beter gezegd; hij
praatte veel met mij en het werd mij duidelijk dat hij met problemen kampte die ik
echter niet goed kon lokaliseren.
Inmiddels waren we, via de Golf van Aden, onderweg naar Ceylon. Het werd steeds
warmer en we zochten verfrissing door zoutwaterbaden te nemen, bij gebrek aan
zoetwater.
Op weg naar Indië mocht natuurlijk een lezing over malaria niet ontbreken. Een taak
voor een van onze doktoren, die evenals zijn collega blijkbaar in Indië geboren was en
van wie je derhalve mocht aannemen dat hij wist waarover hij sprak. Hij vond malaria
een vrij onschuldige ziekte, mits goed bestreden. Consequent kinine slikken was
geboden en 's avonds met opgerolde mouwen en korte broeken rondlopen was uit de
boze. Malaria kon, volgens hem, gepaard gaan met hoge koortsen en een algeheel onwel
voelen. De ziekteduur kon je, bij een normaal verloop, op een week schatten.
Wij hadden ondertussen de Indische oceaan bereikt en aan boord probeerde men de
verveling te verdrijven met films, concerten en dansavondjes, soms lukte dat, soms niet.
Het was n.l. ontzettend moeilijk om de jongens bezig te houden en te voorkomen dat zij
de gehele dag lusteloos aan dek lagen. We probeerden dat ook wat op te vangen met
het geven van theorie over b.v. de krijgstucht, maar daar kon je ook niet lang mee bezig
blijven. Belangrijk was het, dat dacht ik althans, dat je je regelmatig bij je mensen liet
zien en liet blijken dat je ook in de privésfeer in hen geïnteresseerd was. Daardoor
leerde je elkaar beter kennen en begrijpen. Het viel me wel op dat onze aalmoezenier
zich zo weinig tussen de jongens bewoog. Onze dominee was op dit punt veel actiever.
6
Description:een bijpassend wapen voor te maken dat echter niet veel mocht kosten en zeer simpel van constructie moest zijn en Rond twaalf uur passeerden wij Kaliwoengoe en rukten verder op richting Kendal. Zover zijn we echter niet