Table Of ContentK. H. SCHEER
De Crest III is 52.392 jaren van de ware tijd van het jaar 2404 verwijderd, in
het verleden gevangen en wordt door de Lemurers, de werktuigen van de
Meesters van de Eilanden en voorvaderen van de Terranen, genadeloos
opgejaagd. Als de 'stoottroep in tijd en ruimte' van een actie terugkeert en
Frasbur, de tijdagent van de Meesters meebrengt, lijkt het getij te keren.
Frasbur wordt aan een verhoor onderworpen. Wat de tijdagent vrijwillig of
onvrijwillig loslaat, leidt tot een nieuwe onderneming. De Crest vliegt naar de
zesde planeet van Wega - en Perry Rhodan stelt een ULTIMATUM AAN EEN
ONBEKENDE ...
HOOFDPERSONEN IN DEZE ROMAN:
Perry Rhodan - duizenden jaren liggen tussen de opperregent en zijn imperium.
Atlan - De admiraal wordt een 'roofterraan' genoemd. Cart Rudo -
Commandant van de Crest III. Frasbur - De tijdagent klapt uit de school. Lemy
Danger - De kleinste generaal-majoor van het zonne-imperium. John Marshall
- Telepaat en chef van het mutantenkorps. Neskin - Commandant van het
tijdstation op Tanos VI.
2
1.
De man van Siga, 22,2 centimeter lang, 852,18 gram zwaar en in de schouders
6,33 centimeter breed, had op zijn beleefde manier gevraagd, mij gezelschap te
mogen houden. Lemy Danger, generaal-majoor en specialist van de USO, scheen
zich aan boord van het Terraanse vlaggeschip, de Crest III, niet op zijn gemak te
voelen. Na zijn aankomst had hij 'manhaftig' geprobeerd, met de Terraanse
reuzen - zoals hij zei - in contact te komen, maar dat scheen te zijn mislukt. Ik
had de groenhuidige Siganees op mijn schrijftafel gezet en hem, met een ernstig
gezicht verzocht op de beklede rand van een instrumentenbord te gaan zitten.
Lemy voelde zich zonder meer een mens, al was hij wat klein uitgevallen. Men
kon hem diep beledigen, door hem te laten merken, dat men eigenlijk schamper
over hem dacht. Hij vergat nooit te zeggen, dat zijn voorouders hadden behoord
tot de eerste mensen, die de sprong in de ruimte hadden gewaagd en een
vreemde planeet gekoloniseerd. Hun nakomelingen waren door duistere
omstandigheden van generatie op generatie kleiner geworden, zonder echter,
door het eveneens kleiner worden van hun hersenen, iets van hun heldere
verstand kwijt te raken. Het volk van Lemy had daarmee de aardse onderzoekers
voor een probleem gesteld, dat nog niet bevredigend kon worden opgelost.
Desgevraagd zei Lemy, dat volume en gewicht van de menselijke hersenen
onbelangrijk waren. Het voornaamste was de dichtheid en die was in zijn geval
door de verkleining nog toegenomen. Nu zat hij met gebogen benen en
kaarsrecht opgericht bovenlichaam op de rand van het bord, met zijn handen op
zijn knieën, zijn uiterste best doende, niet door een slechte houding mijn
misnoegen te wekken. Ik onderdrukte een glimlach en keek op mijn
aantekeningen. Ik had mij in mijn hut teruggetrokken, om mijn dagboek bij te
werken. 'Maak het u gemakkelijk, generaal,' zei ik als terloops. 'Het is een
geleerde en officier van uw rang wel toegestaan, zich in tegenwoordigheid van
een meerdere wat meer te laten gaan.' Ik keek steels naar de kleinste man van
mijn specialistenleger en liet niet merken, dat ik hem van vreugde en
verlegenheid zag blozen. Zijn huid nam nu een donkere, olijf groene kleur aan.
'Als u - als u dat uitdrukkelijk wenst, sir,' piepte hij met zijn heldere stemmetje.
'Ik zou me nooit permitteren, zonder. . .' 'Natuurlijk niet,' viel ik hem in de rede.
'Ik ken u als een man van eer met de beste manieren en een volmaakte
opvoeding.' Ik kuchte. Lemy hield van die gezwollen taal, die op Siga, de tweede
planeet van de ster van Glador, tot in het extreme in acht werd genomen. Lemy
leed daardoor des te meer door de ruwe taal van de Terraanse astronauten, die
het leuk vonden, die 'uitslover' van Glador II met zogenaamd toevallige
opmerkingen aan de rand van een bezwijming te brengen. 'U bent te goed,
admiraal,' antwoordde Lemy ontroerd. Hij keek mij met een blik vol
onvoorwaardelijke genegenheid en offervaardigheid aan. Ik schaamde mij, dat ik
inwendig om de kabouter had gelachen. Mijn gedachten dwaalden af. Van nu af
aan was Lemy Danger voor mij nog slechts de bekwame officier, wiens heldere
verstand en persoonlijke moed reeds meermalen een beslissende invloed op de
maatregelen van de USO hadden gehad. Ik merkte nauwelijks, dat het mannetje
in het donkere uniform van de USO wat meer op zijn gemak ging zitten en het
zelfs waagde, zonder uitdrukkelijke toestemming met zijn linkerschouder tegen
een schakelaar te leunen. Ik keek op mijn aantekeningen neer, die het lot van de
Crest III en de bemanning van 5000 koppen bevatten.
3
Op het beeldscherm boven mijn schrijftafel flonkerden de sterren van het
galactisch centrum. Het leek een mozaïek van ontelbare edelstenen, die met hun
kleurige geschitter mijn ogen verblindden. Lemy was in de eerste plaats
kosmonaut. Ik dacht aan de problemen, die zich door onze ongunstige
strategische positie voordeden. 'De navigatie wordt in deze sector een
nachtmerrie, sir,' zei hij. 'Ik stoor u toch niet?' 'Nee, helemaal niet. Mag ik u iets
vertellen?' Hij boog minzaam en vol gespannen aandacht zijn hoofd. Zijn
gezicht, ter grootte van een postzegel, maar niettemin scherp getekend, was naar
mij toegekeerd. 'Ik heb, sinds we in de tijdval van Vario geraakten, getracht, de
gebeurtenissen op een rij te zetten, en een verklaring te vinden voor de fout, die
we hebben gemaakt. Daarbij doet zich echter de vraag voor, of het werkelijk een
fout was, of misschien tactisch onvermijdelijke maatregelen, die in het belang
van de opheldering van de situatie niet konden worden omzeild. Dat brengt mij
in conflict met mijn geweten.' 'Ik begrijp het volkomen, sir.' Ik was hem
dankbaar. Ik zou met niemand aan boord op die manier hebben kunnen praten,
zelfs met Perry Rhodan niet. De opperregent was een realistische practicus, die
nooit naar psychologische beweegredenen vroeg voor iets, waar toch niets meer
aan te veranderen was. Het was 14 juni 2404, ware tijd. Ware tijd - dat was een
begrip, dat pas na de verplaatsing in het verleden was ontstaan. Welbeschouwd
leefden we in het jaar 49.988 vóór Christus' geboorte. We waren meer dan
vijftigduizend jaren in het verleden gestuurd en daardoor militair uitgeschakeld.
Onze pogingen, met de oermensen van de Aarde, de Lemurers in een voor ons
positief contact te komen, waren door de tussenkomst van de zogenaamde
tijdagenten mislukt. Frasbur, de voormalige commandant van de centrale op
Kahalo, was een van die handige kerels, die kans hadden gezien, met hun kennis
van de ware omstandigheden en met behulp van hun technische machtsmiddelen
van de bemanning van de Crest opgejaagden te maken, die zich ondanks
aanvankelijke successen niet meer mochten laten zien. Kahalo, de centrale
regelplaneet voor de gigantische zeshoekzender van de Melkweg, werd nu
beschermd door meer dan 50.000 Lemurische oorlogsschepen. Wij waren door
een vergissing van de Meesters van de Eilanden – ze hadden ons voor Haloeters
aangezien - ongedeerd uit het rematerialisatieveld gekomen en naar de Aarde
van het jaar 49.988 vóór Christus kunnen vliegen. Daar hadden we het
legendarische werelddeel Lemuria ontdekt en bovendien de adembene—mende
techniek, waarover de voorouders van de huidige Terranen toen al beschikten.
Wij, de late nakomelingen van de Lemurers, hadden nauwelijks nog een kans,
aan de begonnen opsporings—en vernietigingsactie te ontkomen. De Crest III,
het nieuwste product van de solaire techniek, was weliswaar veel sterker dan alle
Lemurische oorlogsschepen, maar zij waren numeriek ver in de meerderheid. Ik
besefte heel goed, dat wij niet met geweld de zeshoekzender van de Melkweg
konden binnendringen, om ons door de onvoorstelbare krachten daarvan naar de
Andromedanevel te laten sleuren. Waren we daar eenmaal, dan zouden we met
de hulp van onze mutanten stellig een manier hebben gevonden, om de tijdval
Vario in omgekeerde richting te laten werken en weer in de ware tijd terug te
komen. Wij hadden de Lemurers leren kennen! Nadat ik met mannen als de
admiraals Hakhat en Tughmon persoonlijk had gesproken, twijfelde ik er niet
meer aan, dat we met uitstekende soldaten te maken hadden. De bewering, dat
mensen slechts door mensen en door niemand anders konden worden verslagen,
was op de bitterste manier bevestigd.
4
Toen de bevelvoerende admiraals van de Lemurische thuis—en opvangvloot
door het optreden van de tijdagenten te weten waren gekomen, dat wij geen
Tefroders uit het nieuwe kolonisatiegebied van Andromeda waren, was er jacht
op ons gemaakt. Alleen met veel geluk waren we aan de vernietiging ontkomen.
Nu volgde de Crest III een omloopbaan om de reuzenster Redpoint. Ze had een
kleine, don—kerrode metgezel, waardoor ik wist, dat deze dubbelster in de ware
tijd een USO-steunpunt was. De gedachte, dat vijftigduizend jaar later op deze
plaats een reusachtig ruimtestation de macht van het zonne-imperium en de USO
zou demonstreren, was om te wanhopen. Tijdfenomenen waren dingen, die de
menselijke geest slechts met tegenzin accepteerde. Er deden zich talrijke
factoren bij voor, waarmee men normaliter nooit rekening behoefde te houden.
Ongeveer vier weken geleden - steeds in de ware tijd gerekend! - waren de
golfsprinters Rakal en Tronar Woolver er in geslaagd, door hun parapsychische
capaciteiten, in de ware tijd door te dringen, die voor ons nu verre toekomst was.
Zij hadden Reginald Bull, de opperbevelhebber in de Beta-nevel en op KA-
voordeel, van ons lot op de hoogte kunnen stellen en door een gewaagde
manoeuvre zelfs in het verleden kunnen terugkeren. Ze hadden de mutant Tako
Kakuta en mijn USO-specialist Lemy Danger meegebracht, door wiens toedoen
bij de laatste actie op Kahalo de daar gevestigde tijdagent van de Meesters van
de Eilanden in onze handen was gevallen. Tijdens de roekeloze onderneming van
de Woolver-tweeling, hadden wij een vliegende werf ontdekt, die evenals de
Crest in het verleden was verplaatst. De eigenaar, de kosmische ingenieur
Malok, had van de Meesters van de Eilanden bevel gekregen, om een bepaalde
ster te blijven cirkelen en als vliegend steunpunt voor de ruimteschepen van de
tijdagenten te dienen. Welnu - dat plan hadden wij doorkruist, door samen met
het reusachtige platform MA-geniaal de bevolen positie te verlaten en Redpoint
als voorlopig doel van onze omzwerving te kiezen. Daarmee waren we op een
dood punt aangekomen. Een poging, om met geweld de grote zender binnen te
dringen, zou zinloos zijn geweest. De woedende Lemurers zouden ons hebben
vernietigd, vóór we ons doel hadden bereikt. Het binnensmokkelen in
Lemurische transportschepen van afzonderlijke mutanten, om hen op die manier
naar de Andromedanevel te sturen, zou tactisch van geen betekenis zijn geweest.
Voorlopig zag het er ook niet naar uit, dat de Woolver-tweeling nog zouden
slagen, in de ware tijd terug te keren. Het transport naar de Andromedanevel zou
door het drukke ruimtevaartverkeer van de Lemurers, die voor de Haloetische
vechtmachines op de vlucht waren naar de naburige Melkweg, zeker zijn gelukt.
Maar dan zouden onze mannen voor het probleem hebben gestaan, de tijdzender
binnen te dringen en op uitzending in tegenovergestelde richting te wachten. Dat
was één keer gelukt! Maar nog Perry noch ik waren zo dom, op een tweede
soortgelijk toeval te hopen. Ons restte nog slechts, zelf een manier te vinden - en
dat was ons nog niet gelukt! Nu cirkelden we op een zo nauwe omloopbaan om
de reuzenster Redpoint, dat onze motoren voortdurend met 75% van de
beschikbare capaciteit moesten werken, om de energieschermen in staat te
stellen, de energie van de nabije zon te absorberen. Alleen daardoor hoopten we
peiling door Lemurische of Haloetische ruimteschepen te kunnen voorkomen.
De vliegende, schijfvormige, 92 kilometer grote en 31 kilometer dikke MA-
geniaal, volgde ons op 80 kilometer afstand. Wij waren bereid, het platform
desnoods met onze kanonnen te beschermen, om dit unieke steunpunt, dat we in
het verleden hadden gevonden, voor ons te behouden.
5
Ik stond op en ging voor het wandbeeldscherm staan, dat als een venster was
geconstrueerd. Ik kreeg de indruk, rechtstreeks in het lichtende wonder van het
galactische centrum te kijken. Nu en dan leek het alsof bloedrode vlammen over
de bovenrand van het scherm sloegen. Dat waren de uitlopers van de
zonnevlammen, die ons zonder de sterke afweerschermen zouden hebben
verslonden. Ik zag, dat Lemy mij bezorgd gadesloeg. Hij kende mijn problemen.
In zijn krampachtige pogingen, mij op andere gedachten te brengen, zei hij iets,
wat hij onder normale omstan—digheden nooit zou hebben gezegd. 'Sir - u weet
toch wel, dat de Akonen en dus ook de Arkoniden afstammelingen van de aardse
Lemurers zijn?' Ik knikte slechts. Dat wist ik. Voor mij was het een zware morele
slag geweest, te moeten vernemen, dat mijn grote volk uit vroegere Lemurische
kolonisten was voortgekomen. In de loop van de volgende 50.000 jaar waren de
Arkoniden zelfs enigszins gemodificeerd, zodat ik niet eens kon zeggen, een
echte mens te zijn. Ik had geen ribben, maar een doorlopend borst—en rugblad.
Ook waren verscheidene organen veranderd. Ik had geen reden meer, om erg
trots te zijn op de successen van de oude Arkoniden, temeer daar ze veel hadden
vergeten, van wat de Lemurers op technisch en wetenschappelijk gebied
presteerden. In de Arkonidische bloeitijd had ik met overgangsmotoren door de
hyperruimte gevlogen. De Lemurers, dus mijn werkelijke voorvaderen, hadden
toen de veel betere lineairmotor al tot in de perfectie ontwikkeld. 'Dat hindert me
niet, Lemy,' zei ik afwezig, 'ik heb andere problemen.' 'Natuurlijk, sir. Maar toch
acht ik het noodzakelijk, u van een nieuwe boosaardigheid van de Terranen op
de hoogte te stellen.' 'Boosaardigheid . . .?' Ik draaide mij om en keek hem aan.
Als de dwerg zulke uitdrukkingen gebruikte, begon een normale Terraan al te
grinniken. Ik kende immers die roekeloze kerels met hun harde blik en
individualistische neigingen. 'Maar ja, ze bedoelen het natuurlijk niet kwaad, sir,'
zei Lemy, alsof hij het gedrag van een ondeugend kind of een dronkenman wilde
goedpraten. 'Ik had er eigenlijk niet over moeten beginnen, sir,' voegde de dwerg
er ongerust aan toe. 'Wilt u zo goed zijn, mijn ondoordachte woorden te
vergeten?' Nee, zo goed wilde ik niet zijn. 'Spreek op,' zei ik. 'Wat is het? Wat
voor boosaardigheid bedoel je?' Lemy leek doodongelukkig. Hij had stellig het
gevoel, veel te ver te zijn gegaan. 'Sir - ze hebben de voor een welopgevoed
mens volkomen onbegrijpelijke brutaliteit gehad, u een - een bijnaam te geven.'
Ik zuchtte. Dat was weer zo'n typische Lemy-Danger-manier-van-uit-drukken.
'Goed, goed, specialist Danger. Is dat alles? Ik ben, dank zij mijn
cellenactiveerder tiendui—zend jaar oud geworden. Hoeveel bijnamen denk je,
dat ik tijdens mijn lange omzwerving door de tijdperken van de aardse
geschiedenis heb gekregen? Ik ben bijvoorbeeld enige tijd commandant van de
pretorianengarde onder Caligula geweest. Toen werd ik "de pestkop" genoemd,
omdat ik die kerels iets wilde bijbrengen. Neem me niet kwalijk - ik wou
zeggen, dat ik ze iets wilde leren. Mijn woordkeus was een beetje vulgair.' Hij
knikte grootmoedig en ik lachte me inwendig tranen. 'Ik zou eerder denken, dat u
zich aan het algemene spraakgebruik hebt gehouden,' zei Lemy. Eindelijk richtte
hij zich in een waardige houding op. Ik moest scherp kijken, om de
verontwaardiging op zijn kleine gezichtje te kunnen zien. 'Welnu, het zij zo, sir,
ik zal spreken,' zei hij pathetisch. 'Stel u voor, sir, die lompe kerels noemen u
"roofterraan"!'
6