Table Of ContentKodak in Amsterdam. De opkomst van de amateurfotografie in Nederland 1880-1910
Mattie Boom
Kodak in Amsterdam
De opkomst van de amateurfotografie in Nederland 1880-1910
Kodak in Amsterdam
The Rise of Amateur Photography in the Netherlands 1880-1910
Proefschrift
ter verkrijging van de graad van doctor aan de
Erasmus Universiteit Rotterdam
op gezag van de
rector magnificus
Prof.dr. H.A.P. Pols
en volgens besluit van het College voor Promoties.
De openbare verdediging zal plaatsvinden op
6 oktober 2017 om 9.30 uur
door
Martina Maria Boom
geboren te Delft
Promotiecommissie:
Promotoren: Prof.dr. M.E. Halbertsma
Prof.dr. A.M. Bevers
Overige leden: Prof.dr. S.L. Reijnders
Prof.dr. C.J.M. Zijlmans
Dr. M. Kleppe
Kodak in Amsterdam. De opkomst van de amateurfotografie in Nederland 1880-1910
Dankwoord 1
Inleiding: Op zoek naar een geschiedenis van de amateurfotografie: het veld,
de spelers en de regels 5
1.1 Amateurfotografen: de eerste vijftig jaar 21
1.2 De verenigingen voor amateurfotografie 35
1.3 Habitus en cultureel kapitaal van een nieuw medium 49
1.4 De ondernemers-amateurs 62
2.1 Ernst Sillem: fotograaf bij toeval 79
2.2 Kodak aan de Herengracht 85
2.3 Kunstenaars en fotografische beeldkwaliteiten in de late 19de eeuw 95
2.4 Fotoalbums en een nieuwe beeldtaal 107
Conclusies 125
Abstract 132
Bijlagen
Lijst van Nederlandse amateurfotografen en hun kring vóór 1900 143
Lijst verenigingen voor amateurfotografie in Nederland 1887-1901 241
Overzicht tentoonstellingen 1888-1908 243
Lijst Fotoalbums/oeuvres op naam 1880-1940 in Nederlandse instellingen 246
Literatuur 269
Dankwoord
Een proefschrift schrijven is voor de buitenpromovendus een prettige onderdompeling. Het vak waar
je voor doorleerde en veel passie voor voelt, raak je immers in de dagelijkse beslommeringen van het
werkzame leven geregeld kwijt, zelfs als je het mag beoefenen in ’s lands grootste nationale
museum. Het proefschrift houdt de lessen van weleer levend en biedt gelegenheid tot langlopend
onderzoek en studie van materie waarvan je vindt dat die dringend aandacht behoeft. In mijn geval
betrof dat een vergeten gebied: de wortels van de amateurfotografie. Mijn onderneming was een
spannende zoektocht: het afpellen van de lagen om beter tot de kern door te dringen. Dat volbrengt
een mens nooit alleen, maar alleen dankzij de genereuze hulp van vele anderen.
Mijn dank gaat daarbij in de eerste plaats uit naar mijn promotor prof. dr. Marlite Halbertsma die mij
dreef, hielp, stuurde, kritiseerde maar bovenal stimuleerde. Vaak was ik maanden ‘afwezig’, omdat
iets anders eerst af moest. Maar de lange, inspirerende gesprekken over de 19de eeuw en over het
‘onleesbare, onbegrijpelijke’ fotoalbum hielden me scherp en zetten mij telkens weer stevig terug op
het pad. Ook prof. dr. Ton Bevers ben ik zeer erkentelijk. Hij legde mij de wereld van het culturele
veld uit, voor dit onderzoek zo van belang. Mijn uitvalsbasis van oudsher is de Leidse Universiteit
waar ik mij vlakbij huis mag laven aan de documentatie, de boekerij en de fotocollectie. En zonder de
fantastische bibliotheek van het Rijksmuseum, en de stevige ‘schouders’ van de verzamelaar Bert
Hartkamp, op wiens collectie de fotocollectie van het Rijksmuseum rust, zouden we op het punt van
de amateurfotografie in Nederland nog steeds in het donker tasten. Andere belangrijke hoeders en
bewaarders waren de schenkers en bemiddelaars van albums en series. Zij waren net zo eigenwijs
om dit erfgoed te willen bewaren, en gelukkig maar. Zonder hen had dit verhaal nooit verteld kunnen
worden. Het Rijksmuseum heeft mij altijd de ruimte geboden om naast mijn werk dit gebied te
exploreren. Mijn collega Hans Rooseboom ben ik zeer erkentelijk voor zijn suggesties, en het kritisch
lezen van dit manuscript.
Daarnaast wil ik mijn collega’s in het fotografieveld bedanken: in het bijzonder Loes van Harrevelt
(Nederlands Fotomuseum), Elwin Hendrikse (Nationaal Archief), Joke Pronk (Universiteitsbibliotheek
Leiden) en Anneke van Veen (Stadsarchief Amsterdam) die albums en informatie bleven aandragen.
Anneke Groeneveld (Nederlands Fotomuseum), Erik Schmitz (Stadsarchief Amsterdam), Jacques van
Gerwen (Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis), Wilma van Giersbergen (Stadsarchief
Rotterdam), Mieke Jansen (Koninklijk Verzamelingen), Sara Keijzer (Scheepvaartmuseum) waren op
andere momenten behulpzaam. Jesse Peers en Todd Gustavson maakten mij bij het George Eastman
House in Rochester wegwijs in de brieven en documenten van George Eastman, de oprichter van
Kodak. Bij het onderzoek in het buitenland waren Françoise Heilbrun (Musée d’Orsay, Parijs) ; John
Falconer (British Library, Londen); Martin Barnes (Victoria & Albert Museum, Londen) behulpzaam.
Michael Pritchard (Royal Photographic Society, Bath) dank ik voor de inzage in zijn proefschrift over
de Britse detailhandel in de 19de eeuw.
Lang is de lijst van degenen die me op enig moment hebben geholpen, informatie hebben verstrekt,
bouwstenen hebben aangereikt of nieuw onderzoek in gang hebben gezet: Malika M’rani Alaoui,
Saskia Asser, Vera Asser-Stahl, Freek Baars, Jet Baruch, Alexander Beelaerts van Blokland, Norbert
van den Berg, Dirk Jan Biemond, Flip Bool, Rixt Bosma, Niels Coppes, Pim Brikkenaar van Dijk, Pieter
Eckhardt, Ingrid Evers, Rakia Faber, Menno Fitski, de familie Fitzlin, Wilma van Giersbergen, Ludo van
Halem, Gijs van der Ham, Richard Harmanni, Freek Heijbroek, Jérôme Heldring, Renny van Heuven-
1
van Nes, Marie-Jeanne van Hövell tot Westerflier, Ruud Hoff, Maria Holtrop, Jan de Hond, Micky
Hoyle, Lodewijk Imkamp, Steven F. Joseph, Wim van Keulen, Klaas Konijn, Annelien Keen, de familie
Kessler, Beppe Kessler, Wim ter Keurs, Aart Kinds, Erik Kessels, Geert Jan Koot, B. Kristensen,
Christiane Kuhlmann, Barbara van der Laan, Joan Labouchere, Mevr. M. van Loon-Labouchere,
Ingeborg Th. Leijerzapf, Richard Loontjens, Marlof Maks, Marita Mathijsen, Bruno van Moerkerken,
Carla Mulder, Emilie Nord, Saskia Ooms, Pierre van der Pol, Laura Roscam Abbing, Liesbeth
Ruitenberg, Peter Schatborn, Mevr. Agnes Scholten van Aschat-Sillem, Roos Schouw, Marja Stijkel,
Nina Svenson, Jane Turner, Patricia van Ulzen, Annemarie Vels-Heijn, Luc Verkoren, Corien Vuurman,
Durkje van der Wal, Doris Wintgens Hötte, Johan de Zoete.
Acht jaar geleden, in 2009, schreef ik mijn eerste hoofdstukken. Maar de interesse voor de
geschiedenis van de fotografie gaat veel verder terug en is in de eerste plaats gestimuleerd door mijn
ouders die altijd meekeken, meezochten en enthousiasme en belangstelling toonden. Mijn kinderen
staan inmiddels op eigen benen. Zij zijn er altijd bij geweest en ondanks hun werkende moeder
vrolijk gebleven. Dat heb ik vooral te danken aan Marcel ten Hooven die ook hier weer mijn beste
partner mogelijk is. Samen schrijven, nadenken, praten en samen onderdompelen, dat is toch het
prettigst en het handigst.
2
‘…..to admit to their endeavor a multitude of anonymous collaborators’ Thomas Crow
3
4
Inleiding: Op zoek naar een geschiedenis van de amateurfotografie. Het veld, de spelers en de regels
Het vak van conservator fotografie zit vandaag de dag vol tegenstrijdigheden. ’s Avonds kun je in een
galerie een vintageprint – een afdruk uit de tijd zelf - van de bekende Amerikaanse fotograaf Walker
Evans van ruim 300.000 dollar in handen hebben, en de volgende ochtend in de New Yorkse
vlooienmarkt The Garage zie je een interessant beeld van een anonieme amateurfotograaf dat daar
niet eens voor onder doet: voor het luttele bedrag van 99 dollarcent. Je staat zogezegd met één been
in de kunst: museum en veilinghuis, en met het andere in de rommel: de vlooienmarkt vol vergeten en
verdwaalde zaken. In deze spagaat moet ik altijd denken aan het fotoalbum van de Amsterdamse
familie Piek met de springende jongens (afb.1). Zij springen vrolijk over dit dilemma heen, zorgeloos
en lenig. In 1969 lag het Piek-album nog op het Waterlooplein. Tegenwoordig weten we dat dit het
enige bewaard gebleven Nederlandse Kodakalbum uit de 19de eeuw is. Het wordt beschouwd als een
sleutelstuk. Het is een vroeg voorbeeld. Het album staat voor een belangrijke omslag in de
beeldcultuur, sneller en dynamischer. Vervolgens denk ik aan alles wat over Walker Evans wél is
geschreven, maar over deze omslag niet. Ik weet als conservator fotografie niet eens wanneer de
amateurfotografie van de late 19de eeuw precies begint.
In de museale wereld is het in de laatste veertig jaar meer en meer om de bekende fotografen
gaan draaien: Walker Evans, Diane Arbus, Brassaï, Man Ray, Bill Brandt, Alfred Stieglitz, Edward
Steichen, Robert Capa, Henri Cartier-Bresson. Diane Arbus staat garant voor lange rijen bezoekers, net
als Walker Evans en Richard Avedon, of in ons land Ed van der Elsken. Sommigen van deze fotografen
kunnen zich meten met de grote namen in de kunst. Rembrandt en Van Gogh zijn net iets te hoog
gegrepen, maar in de categorie daaronder kunnen ze goed meedraaien. Veel van de inrichting van de
musea is op deze namen en hun meesterwerken aan de muur gericht. Voor elke tijd en elke periode
zijn wel een paar fotografen te vinden die het museum als tentoonstellingsbedrijf aan de gang houden.
Daarbij wordt geput uit de canon van de fotografie. Onbegrijpelijk is die focus op markante makers
niet wanneer we de expansieve beeldcultuur van nu er in betrekken. Het gaat er immers om op te
vallen in een tijdvak waarin we letterlijk overspoeld worden met beeld en informatie. Hoe meer mythe
en verhaal, hoe beter de kunst verkoopt.
Toen ik Bill Brandts fotoserie voor zijn beroemde fotoboek The English at home (1936) voor
het eerst in zijn oorspronkelijke context zag, begreep ik uit welke traditie de belangrijke werken uit de
fotografiegeschiedenis kunnen voortkomen. Dezelfde foto’s zaten als kleine plaatjes in zijn privé
fotoalbum geplakt (afb.2).1 Dat stelde hij samen als jongeman – hij heette nog Wilhelm Brandt – nadat
hij in 1932 vanuit Duitsland naar Londen was geëmigreerd. Dat wat later Bill Brandts oeuvre is gaan
heten, was dus in de kern in dat fotoalbum aanwezig. Dat roept de vraag op wanneer en hoe Brandt
de amateurfotograaf overgaat in Brandt de kunstenaar.
Een ander voorbeeld sluit hierop aan. Een dubbelportret en profil van Theo en Nelly van
Doesburg ging al jaren door voor een voorstudie voor de foto’s en profil die de bekende
Bauhausfotografe Lucia Moholy in 1924 van het tweetal maakte (afb 3). Het dubbelportret zou ook
van haar hand zijn. De bekende profielportretten zaten met de voorstudie in hetzelfde veiling lot en
waren als groepje afkomstig uit de nalatenschap van Nelly van Doesburg. Het dubbelportret was op
een zwart fotoalbumblad geplakt. In inkt had Nelly er destijds bij genoteerd: ‘Weimar 1921’. Toen ik
een artikel schreef dat ging over hoe kunst tot stand komt, koos ik het bekende portret en profil van
5
Description:bekeek de firma Kodak als een belangrijke speler in de 19de-eeuwse fotografische industrie.26 Zijn onderzoek is een verfrissende verrijking van de volgen vanaf dat moment meer foto's van vrienden op de meest bizarre fietsmodellen, kennelijk de nieuwe hobby (afb. 13). In deze jaren studeerde