Table Of ContentEEN ANDERE KANT VAN VRIJHEID
SERIE
MORGEN TOEN DE OORLOG
BEGON
MORGEN TOEN DE OORLOG BEGON
HET HOLST VAN DE NACHT
EEN KILLE DAGERAAD
DE AVOND VALT
HET UUR VAN DE WRAAK
WACHTEN OP HET DONKER
EEN ANDERE KANT VAN VRIJHEID
DEEL 7
EEN ANDERE KANT VAN
VRIJHEID
JOHN MARSDEN
VERTAALD DOOR MOLLY VAN GELDER
Eerste druk herziene vertaling 2012
***
© 1999 John Marsden
De oorspronkeiijke uitgave verscheen onder de titel
The Other Side of Dawn bij Pan Macmillan Publishers, Australië
Vertaalrechten via Jill Grinberg Literary Management, LLC
Alle rechten voorbehouden
***
Voor het Nederlandse taalgebied:
© 2003 2012 Uitgeverij J.H. Gottmer H.J.W. Becht BV,
Postbus 317, 2000 AH Haarlem (e-mail: [email protected])
Uitgeverij J.H. Gottmer / H.J.W. Becht BV is onderdeel van de
Gottmer Uitgevers Groep BV
***
© 2003 / 2012 Nederlandse vertaling: Molly van Gelder
Omslagfoto: Renault Trucks
Vormgeving: Rian Visser Grafisch Ontwerp, Haarlem
www.gottmer.nl
***
ISBN 978 90 257 5182 1 (boek)
ISBN 978 90 257 5189 0 (e-book)
NUR 284
***
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave
worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in
enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of een andere
manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
1
Het geluid van een helikopter in de nacht is allesoverheersend. Je oren tuiten van
het geraas. Je andere zintuigen hebben geen schijn van kans. O, je kúnt nog wel
zien en ruiken en voelen. Je ziet de donkere contouren van de helikopter als een
enorme vlieg naar beneden komen, met alleen twee zwakke witte lichtjes die op
de grond schijnen. Je ruikt de kerosinedampen. Ze stijgen je meteen naar je
hoofd, je wordt er duizelig van, alsof je een beetje aangeschoten bent. Je voelt de
aanzwellende wind in je haar en dan tegen je hele lijf. Maar dat alles ontgaat je,
omdat het een oorverdovend kabaal is. Het lijkt op een espressoapparaat met
turbomotor. Je slaat je handen over je oren, maar dat helpt niet. Het lawaai dringt
overal doorheen.
’s Nachts zijn alle geluiden sterker, dus om drie uur in de ochtend maakt een
helikopter een ongelooflijke herrie.
En als je bang bent, is het helemaal niet te harden.
Midden in de natuur hoor je meestal geen harde geluiden. Kaketoes in de
schemering, tractoren in de wei, loeiende koeien: meer lawaai dan dat heb je
niet. Dus die helikopter viel behoorlijk op.
We konden er niet veel aan doen. Lee, Homer en Kevin stonden verspreid op
hoge punten in de weiden, waar ze hekken en zandwegen in de gaten hielden.
We waren van ons eerste plan afgestapt, namelijk dat Kevin en Fi in de Hell
zouden blijven om op de kleintjes te passen. Op het laatste moment hadden we
besloten dat we alle mankracht konden gebruiken. We waren bloednerveus,
omdat we niet wisten wat ons te wachten stond. Dus ging Kevin met ons mee en
Fi moest in haar eentje babysitten.
Ik vond het een ontzettend moeilijke beslissing. Blijkbaar was dat de hele
tijd zo in deze oorlog: dat elke beslissing zo moeilijk was. Meestal hadden we
het goed, maar als we het fout hadden zou dat afschuwelijke gevolgen hebben.
Negenennegentig procent zekerheid was niet genoeg in de oorlog, niet als dat
ene overgebleven procent een mensenleven voorstelde.
Als we nu een foute beslissing namen, zouden we Fi, Casey, Natalie, Jack en
Gavin verliezen. Goed fout dus. Een paar dagen geleden zouden we Fi met een
gerust hart hebben achtergelaten. Maar nu niet meer. Niet na die schietpartij,
vierentwintig uur geleden. Niet nadat we de hele ochtend bezig waren geweest
om de doorzeefde en verminkte lichamen van de acht soldaten die we gedood
hadden te begraven.
De jongens keken dus uit of er vijandelijke soldaten kwamen, maar in het
beste geval zouden ze maar een paar minuten speling hebben voordat ze er
waren. De soldaten konden namelijk van alle kanten komen. Bovendien wisten
we niet precies waar de helikopter zou landen. De laatste keer was hij anderhalve
kilometer van de afgesproken plek geland, niet slecht, omdat het lastig sturen
was. Maar als hij nu weer zo ver van ons vandaan zou landen, had dat uitkijken
geen enkele zin.
Maar de piloot deed het goed. Hij landde niet op de plek waar we de laatste
keer landden. Hij landde op de plek waar we de laatste keer hadden móeten
landen, en dat was prima, omdat het nog binnen ons gebied was. Opgewonden
keek ik toe terwijl het zwarte gevaarte op ons neerdaalde; ik werd verdoofd door
het geklapper van de wieken en het gebrul van de motor. Daardoor vergat ik
even dat er gevaar dreigde van indringers.
Door het donkere perspex van de helikopter zag ik de lampjes op het
dashboard en het groene licht van het besturingspaneel. Door het opwarrelende
stof en de bladeren kon ik de mensen niet goed zien. Ik zag alleen een paar
donkere hoofden. Ik hoopte dat Sam de piloot was, de man die ons de laatste
keer had teruggebracht, omdat ik hem aardig vond en hem bewonderde. Hoewel
ik hem maar één keer, heel kort had ontmoet, had hij grote indruk op me
gemaakt. Maar ik had geen idee wie de helikopter bestuurde.
Als een zwangere koe zakte hij neer op de grond en meteen ging de deur
open. Een gedaante in zwarte kleren sprong eruit en meteen draaide hij zich om
en pakte een grote kist aan. Ik rende erheen. Twee andere mensen in uniform
sprongen er ook uit. Zonder iets te zeggen stelden we ons met zijn vieren in een
rij op om een stapel kisten en vaten door te geven. Ik merkte dat ik hijgde, alsof
het een uitputtend karwei was. Dat viel best mee, maar het voelde wel zo.
Nog geen drie minuten later hees de eerste soldaat zich met beide handen aan
de deur op en verdween naar binnen. Nadat de tweede ook naar binnen was
gegaan, steeg de helikopter meteen op. Als Sam al de piloot was geweest, had ik
geen kans gehad hem te zien; ik had hem niet eens kunnen begroeten.
Maar goed, daar was allemaal geen tijd voor, er was zelfs geen tijd om na te
denken. Ik besefte dat er behalve die twee in de heli, één iemand was
achtergebleven en dat we ook met een heleboel spullen zaten. Kolonel Finley
had ons op geen enkele manier ingelicht, alleen dat we een etmaal lang een
bezoeker zouden krijgen. Ik barstte bijna uit elkaar van nieuwsgierigheid.
Maar er was geen tijd om daar iets aan te doen. De man en ik begonnen de
kisten naar een stapel rotsblokken te dragen, honderd meter verderop. Het was
de dichtstbijzijnde schuilplaats. We zouden al die spullen nooit in één keer naar
de Hell kunnen brengen en het was te laat om heen en weer te gaan voordat het
licht werd. Ik hoorde stenen vallen en toen ik me omdraaide zag ik Lee uit het
donker de heuvel op komen. Eén moment leek het alsof hij het donker aanhad,
alsof hij ermee omwikkeld was, maar hij liep zo snel dat hij al bij me was
voordat ik daar echt bij stil kon staan.
‘Hoe ging het?’ fluisterde hij, terwijl hij de hele tijd angstig om zich heen
keek, alsof hij iets verkeerds had geslikt en overal spinnen over zich heen zag
kruipen.
‘Is het veilig?’ vroeg ik, niet ingaand op zijn vraag, omdat ik bezorgder was
over het feit dat hij zijn uitkijkpost had verlaten.
‘Nee, natuurlijk niet, wat dacht jij nou?’
We waren allemaal nerveus. Maar ik vond het vervelend dat hij de hele tijd
om zich heen bleef kijken.
‘Is hij nou hier?’ vroeg Lee.
‘Ja, met een heleboel spullen.’ Ik knikte naar de kist die ik over de grond
sleepte. ‘Pak die even aan de andere kant.’
We droegen hem tussen ons in en daarna gingen we er nog een halen.
Inmiddels waren Homer en Kevin er ook, dus toen zij een paar kisten droegen en
de man een tweede lading sjouwde, konden Lee en ik uitblazen.
De nacht was plotseling weer rustig. De helikopter was allang weg, het
lawaai was weggestorven en het was helder en zwoel. Het was moeilijk te
geloven dat er een oorlog woedde, dat er vijanden rondliepen of gevaar dreigde.
Nadat de kisten veilig weggeborgen waren, bleven we aan de rand van de heuvel
staan.
We wisten ons allemaal geen houding te geven. Ik kan natuurlijk niet voor de
anderen spreken, maar bij mij was het zo, en de anderen maakten ook die indruk.
We hadden al zo lang geen andere mensen meer ontmoet. Behalve de wilden –
en die telden eigenlijk niet mee – waren we al heel lang op onszelf.
De man leek een jaar of dertig. Hij had een camouflagepak aan, zonder muts.
Voor zover ik het in het maanlicht kon zien had hij zwart haar en een nogal
donker gezicht. Zware, doorlopende wenkbrauwen. Een beetje flaporen en een
ongeschoren kin. Hij rook naar sigaretten. Dat was alles wat ik in korte tijd kon
opmerken. We raakten in een snel gesprek dat als een automatisch geweer
voortratelde.
‘Hoe ver is jullie schuilplaats?’
‘Drie uur lopen.’
‘Zijn de spullen hier veilig?’
‘Ja, hoor.’
‘We kunnen iemand laten posten,’ zei Lee.
‘Maar die kan niets beginnen tegen een patrouille,’ zei Homer.
‘We zitten hier erg afgelegen,’ zei ik.
‘Als ze de helikopter hebben gezien…’ zei de man.
Ik begreep wat hij bedoelde. Misschien hadden ze de helikopter met radar of
zoiets opgepikt. Als er vanuit Wirrawee een patrouille op pad was gestuurd, zou
die in twee of drie uur aankomen, maar dan hadden wij het gebied allang
verlaten.
Verdomme, dacht ik, dat wordt een hele klus. Maar hardop zei ik: ‘We
moeten alle spullen daar weghalen.’
‘Waarheen?’
‘Naar Tailor’s Stitch. We kunnen vannacht halverwege komen. Dan hoeven
we morgen niet zo ver te sjouwen.’
‘Waar is Tailor’s Stitch?’ vroeg de man.
‘In het noordoosten.’
‘Misschien wil je de lading liever ergens anders heenbrengen, als ik even
met je heb gepraat,’ zei hij.
Ik zweeg abrupt. Het was duidelijk dat er niet gewoon marsrepen in die
kisten zaten.
‘Oké,’ zei ik terwijl ik de situatie opnieuw overdacht. ‘Laat maar horen.’
De man leek plotseling op zijn hoede. ‘Richting Stratton is goed,’ zei hij.
Maar ik kon aan zijn toon horen dat Stratton niet het doel was.
Ik zweeg even en ging in gedachten de mogelijkheden na, zoals je met je
muis op je computerscherm naar beneden scrollt. Maar ik verwierp ze allemaal.
‘Ik weet iets,’ zei ik na een tijdje. ‘Er is een veilige plek. Maar we moeten wel
opschieten.’
We begonnen te stapelen. De Nieuw-Zeelander haalde een paar rugzakken
tevoorschijn die we mee moesten nemen naar onze schuilplaats, zei hij. De rest
van de lading moest weggebracht worden. Met zijn vijven konden we het in twee
keer doen, maar het werd wel een gesjouw.
De plek die ik had bedacht was het moeras aan de oostkant van onze
boerderij. Mijn grootvader had het moeras drooggelegd met geld van de
regering, dat in die tijd beschikbaar was. Hij had er grasland van gemaakt.
Voordat ik werd geboren, had mijn vader met bulldozers het gras weer
weggehaald. Dat was behoorlijk drastisch. De meeste boeren wilden elke
vierkante centimeter benutten, dus hadden ze lak aan de natuurlijke habitat of
plantengroei. Maar laat dat maar aan mijn koppige vader over: die was
vastbesloten om het moeras weer in ere te herstellen. Opa mopperde wat af en de
buren verklaarden ons voor gek. Maar papa dacht dat we daardoor een
permanente watervoorraad zouden krijgen en dat de vogels zouden terugkomen
zodat er minder insecten kwamen, en bovendien zou het een geweldige brandwal
vormen.
Hij kreeg op alle fronten gelijk. Ik weet nog hoe trots hij was toen de ibissen
begonnen te broeden op de eilandjes midden in het moeras. Het eerste seizoen
kwamen er acht of negen paren, het jaar daarop twintig en nu hadden we een
paar honderd paren, die elk jaar terugkeerden.
Het was dus een heel goeie actie. En erg milieuvriendelijk.
Waarom ik in de eerste plaats daarheen wilde was dat als er een patrouille
met speurhonden achter ons aan kwam, die door het moeras zouden worden
tegengehouden. Ik wist niet wat er in die kisten zat, maar aan die man te merken
moest het wel iets belangrijks zijn. Dus het leek me niet slecht om die extra
kilometers te lopen om de spullen op de eilandjes neer te zetten. Het moeras was
ongeveer acht hectare groot, dus het zou een paar honden wel een paar dagen
kosten om dat gebiedje uit te kammen.
We waren er vrij snel. Met een zucht van opluchting zette ik de kist die ik
droeg met een plof neer. Voor mij lag een oud, geel en groen geverfd jolletje,
vastgemaakt aan een bout in een boom. Daar voer ik als kind altijd mee rond. Er
was maar één riem; waar de andere was wist ik niet, maar die was al zolang ik
me kon herinneren weg.
We wilden allemaal de spullen naar het eilandje roeien, maar Kevin en ik
waren de gelukkigen, omdat ik de beste schuilplaats wist en Homer de anderen
terug moest brengen naar de plek waar de helikopter was geland.
Met enige moeite belandden we in het bootje, vooral omdat Kevin tegelijk
probeerde af te duwen en erin te springen. Maar na heftig geschommel, terwijl ik
me aan beide kanten vastklampte, waren we op het water.
Terwijl de anderen langs de waterkant terugliepen, konden ze zich niet
inhouden. Lee moest zonodig met een handvol modder gooien en Homer
bekogelde ons met een steen. Dat was een ontzettend slecht idee. De soldaat
ontplofte zowat. ‘Wat maken jullie me nou, verdomme?’ beet hij hun toe.
‘Godnogantoe, gebruik een beetje je verstand.’
Kevin en ik giechelden. Maar ik nam het die man niet echt kwalijk.
Waarschijnlijk vroeg hij zich af waarom hij in godsnaam helemaal uit Nieuw-
Zeeland had moeten komen om met een stelletje stupide tieners te praten.
Terwijl hij door het gras achter de twee jongens aan liep, hield hij ze de hele tijd
scherp in de gaten. In elk geval raapte hij geen modder of stenen op.