Table Of ContentWOORDENBOEK VAN DE LIMBURGSE DIALECTEN
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT NIJMEGEN
Vakgroep Algemene Ta&ivvetenechap en Dialectologie
Pcütbus 9103
NL - 6500 HD Nijmegen
WOORDENBOEK
VAN DE
LIMBURGSE DIALECTEN
Opgezet door prof. dr. A. Weijnen, voortgezet door prof. dr. L. Draye
en prof. dr. R. van Hout
II. NIET-AGRARISCHE VAKTERMINOLOGIEËN
Aflevering 12: houtzager, timmerman, meubelmaker, rad- en wagenmaker, kuiper,
klompenmaker, mandenmaker
DRS. H.HA. VAN DE WIJNGAARD
© 2001, Koninklijke Van Gorcum BV, Postbus 43, 9400 AA Assen
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elek
tronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet
1912 j°, het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,
St.b. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen
te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882,1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16
Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
ISBN 90 232 3732 3
NUGI 941
Dit werk is tot stand gekomen met steun van de provincie Limburg, de Katholieke Universiteit
Nijmegen en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) te
's-Gravenhage.
Grafische verzorging: Koninklijke Van Gorcum, Assen
INHOUDSOPGAVE
1. TEN GELEIDE vn
2. Inhoudsopgave bij de houtbewerkende beroepen XIX
3. Houtzager 1
4. Timmerman H
5. Meubelmaker 97
6. Rad- en wagenmaker
7. Kuiper 128
8. Klompenmaker 149
9. Mandenmaker 169
10. Register 195
V
11.12
TEN GELEIDE
ALGEMEEN
WLD 11.12 vormt de laatste aflevering van deel II van het Woordenboek van de
Limburgse Dialecten. De inventarisering van de verschillende vakterminologieën in
de beide provincies Limburg is daarmee volledig afgerond. In WLD 11.12 zijn de
belangrijkste vaktalen rond de bewerking van hout opgenomen, te weten die van de
houtzager, timmerman, meubelmaker, wagenmaker, kuiper, klompenmaker en man
denmaker.
Het eerste hoofdstuk van deze aflevering bevat de terminologie van de houtzager.
De rondtrekkende houtzagers zaagden bomen in opdracht van bijvoorbeeld timmerlui
en wagenmakers tot planken en balken. Ze maakten daarbij gebruik van een zaagstel-
ling, een soort steiger samengesteld uit twee hoge schragen, waar de te zagen boom
stam op werd gelegd. De stam werd met behulp van een kraanzaag, een zaag met een
blad van ongeveer twee meter lang, tot planken gezaagd. Eén zager stond daarbij
boven op de boomstam, de tweede onder de stelling. Het beroep van houtzager is
inmiddels zo goed als uitgestorven; in het onderzoeksgebied van het WLD kon nog
maar voor vier plaatsen een ingevulde lijst verzameld worden.
Timmerlui daarentegen zijn nog steeds in heel veel plaatsen te vinden. Wel is het
ambachtelijke karakter van hun beroep grotendeels verloren gegaan. Hetzelfde geldt
voor de stiel van de meubelmaker. Timmer- en meubelbedrijven maken tegenwoordig
gebruik van moderne houtbewerkingsmachines die het traditionele gereedschap voor
een groot deel hebben vervangen. Bij de producten die beide beroepsgroepen vervaar
digen, valt verder een toenemende specialisatie waar te nemen. Het feit bijvoorbeeld,
dat de ambachtelijke timmerman een breed scala van producten kon leveren, zoals
dakgebinten, balklagen, trappen, deuren en ramen, en vaak zelfs ook eenvoudige meu
bels, behoort inmiddels voor een groot deel tot het verleden. De meeste bedrijven zijn
zich gaan specialiseren, bijvoorbeeld in de fabricage van deur- en raamkozijnen, bin
nen- en buitendeuren, trappen of in keuken- en kantoorinrichtingen.
De wagenmaker was een van de belangrijkste figuren uit de dorpsgemeenschap.
Hij leverde de landbouwvoertuigen die voor het uitoefenen van het boerenbedrijf
noodzakelijk waren en zorgde voor het herstel ervan wanneer dit nodig was. Vaak was
de wagenmaker ook molenbouwer, timmerman en meubelmaker (Theuwissen, pag.
253). Met de opkomst van de mechanisatie in de landbouw in de jaren dertig tot vijf
tig van de twintigste eeuw, kreeg de wagenmaker echter steeds minder werk. Het paard
werd vervangen door de tractor, en de houten karren, wagens en kruiwagens met hun
houten wielen verdwenen om plaats te maken voor industriële producten. Ook wagen
makers die in steden gevestigd waren en hun producten leverden aan bijvoorbeeld ver
huisbedrijven, bierbrouwerijen en bakkers, zagen hun afzetmarkt in de loop van de tijd
steeds kleiner worden. Sommigen probeerden dit op te vangen door over te schakelen
naar de vervaardiging van andere producten zoals bouw- en schaftketen, of door werk-
VII
11.12
zaamheden aan carrosserieën van (vrachtauto's uit te gaan voeren (Söntgen, pag. 96
e.v.). Uiteindelijk hebben maar weinig bedrijven weten te overleven.
Het beroep van de kuiper is in het onderzoeksgebied van het WLD nagenoeg uit
gestorven. Vragenlijst N E over deze vaktaal werd in 1963 verspreid en op dat moment
waren er slechts twee kuipers -in Tegelen (L 270) en Neer (L 294)- die toen hun beroep
nog actief uitoefenden. We mogen er wel van uitgaan, dat ook deze twee bedrijven
inmiddels hun poorten hebben gesloten. De productie van de kuiper was zeer geva
rieerd. Behalve tonnen en kuipen vervaardigde hij bijvoorbeeld ook slachtkuipen,
putemmers en karntonnen. Maar ook in dit geval werd de vraag naar zijn producten in
de loop van de jaren steeds geringer. De bierbrouwer bijvoorbeeld, van oudsher een
belangrijke afnemer van de kuiper, slaat zijn producten tegenwoordig nog maar heel
zelden in houten biervaten op.
Klompenmakers waren niet overal bekend in Limburg. Uit de spaarzame invulling
van vragenlijst A 29 uit 1957 van het Meertens Instituut wordt duidelijk, dat het beroep
in het zuiden van de Nederlandse provincie maar in heel weinig plaatsen voorkwam.
Een informant uit Berg en Terblijt (Q 103) merkte bijvoorbeeld op dat het klompen
makersvak in die plaats alleen in de oorlogsjaren van 1916 tot 1918 was uitgeoefend,
omdat er toen moeilijk schoenen te krijgen waren. In Belgisch Limburg werd het
beroep onder meer uitgeoefend in de Maasvallei in plaatsen als Uikhoven (Q 13) en
Stokkem (L 423), en in het noorden en westen van de provincie, bijvoorbeeld in
Hamont (L 286) en Loksbergen (P 47). Intussen is het klompenmakersvak in beide
provincies zo goed als verdwenen.
Het mandenmaken werd in de beide provincies Limburg vaak naast het boerenbe
drijf bedreven. In Belgisch Limburg bereikte de korverij als huisnijverheid in de twee
de helft van de negentiende eeuw haar grootste bloei. Hoewel het mandenvlechten in
de hele provincie werd uitgeoefend, lag het zwaartepunt van deze nijverheid in het
Maasland met Stokkem (L 423) als centrum. Er werd vooral ruw vlechtwerk geleverd,
zoals huishoudproducten en goedkope verpakkingsmanden voor margarine en
Haspengouws fruit. Rond 1900, toen deze producten steeds meer uit andere Europese
landen werden ingevoerd, schakelde men over het vervaardigen van gevlochten meu
belstukken en siervoorwerpen. Stokkem kende ook een teen- en rietvlechtschool die
tot 1973 bleef bestaan (Belemans, pag. 51 e.v.). Dit alles heeft echter niet voorkomen
dat de mandenmaker die zijn stiel als hoofdberoep uitoefent, inmiddels ook in het
Maasland geheel verdwenen is.
METHODE VAN BEWERKING
De methode van bewerking en notering van het verzamelde dialectmateriaal komt
overeen met die van aflevering 1 en de daarna verschenen afleveringen van WLD II
en daardoor, op enige kleine afwijkingen na, ook met die van de afleveringen van
WLD I. WLD 11.12 beoogt een inventarisering van de vakterminologie van de hout-
bewerkende beroepen te zijn. De toelichtingen bij de lemmata zijn zo beknopt moge
lijk gehouden. Wel zijn er een ruim aantal afbeeldingen opgenomen om de vaak tech
nische details beter inzichtelijk te maken.
Het tweede hoofdstuk van WLD 11.12 over de terminologie van de timmerman
neemt een speciale plaats in. Behalve de meer specifieke vaktermen van dit beroep
zijn hier ook lemmata geplaatst over werktuigen en handelingen die door andere hout-
VIII
11.12
bewerkende beroepen, zoals de wagenmaker en de kuiper, gebruikt en toegepast wor
den. Te denken valt daarbij aan gereedschappen zoals zagen, schaven, boren en beitels
en de werkzaamheden die daarmee worden uitgevoerd en meer algemene zaken als
houtverbindingen, bevestigingsmaterialen en het werken met lijm. In de daarna vol
gende hoofdstukken die de specifieke vakterminologie van de meubelmaker, wagen
maker, kuiper en klompenmaker beschrijven, worden deze termen niet opnieuw
behandeld, maar wordt in voorkomende gevallen steeds verwezen naar de lemmata uit
het hoofdstuk over de vaktaal van de timmerman. Dit heeft tot gevolg dat de indeling
van de hoofdstukken en de lemmata daarbinnen duidelijk afwijkt van de paragrafering
van aflevering II.7 (houtbewerking I) en II.8 (houtbewerking II) van het Woordenboek
van de Brabantse Dialecten (WBD) waar deze samenvoeging van bijeenhorend
woordmateriaal niet is toegepast.
Een deel van de vaktaal van de timmerman werd al eerder behandeld in aflevering
II .9, die een inventarisering bevat van de terminologieën in verband met de construc
tie van huizen. Het betreft de paragrafen over de constructie van de kap, de dakramen,
de kozijnen, de deuren, de ramen, de vensterluiken, het hang- en sluitwerk, trappen, de
balklagen en de plafonds (pag. 98 - 160).
Bij de vaktaal van de wagenmaker ligt de nadruk vooral op het vervaardigen van
houten wielen. Een kleine hoeveelheid lemmata is verder gewijd aan een aantal onder
delen van houten karren en wagens en de specifieke werktuigen die voor het maken
daarvan nodig waren. De door de wagenmaker vervaardigde producten en de meeste
onderdelen daarvan zijn terug te vinden in WLD 1.13 (landbouwvoertuigen) uit 1999.
De benamingen voor de metalen onderdelen van de voertuigen zoals wielbanden,
naafbanden en naafbussen, die doorgaans door de smid werden gemaakt, werden al
eerder opgenomen in de paragraaf over de terminologie van de karsmid in WLD 11.11
(smid, loodgieter, koperslager), pag. 128 - 139.
Het hoofdstuk over de vaktaal van de mandenmaker werd in eerste versie samenge
steld door mw. S. Kroezen in het kader van een stage dialectlexicografie bij het WLD.
BRONNEN BETREFFENDE DE TERMINOLOGIE VAN HOUTBEWERKENDE
BEROEPEN
De vaktaal van de houtzager werd opgevraagd met behulp van vragenlijst N 50 van de
Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde van de Katholieke Universiteit
Nijmegen, die in 1972 werd samengesteld door drs. P.H. Vos. Uit deze vragenlijst is niet
alle materiaal overgenomen. De antwoorden op de vragen naar verschillende houtsoor
ten bijvoorbeeld (vraag 1 tot en met 6), zijn overgeplaatst naar deel IH van het WLD, de
algemene woordenschat. Hetzelfde geldt voor het dialectmateriaal dat het resultaat was
van vragen naar gebreken, ziekten (vraag 76 - 77) en eigenschappen van het hout (vraag
78).
Voor het vastleggen van de terminologie van de timmerman waren de belangrijk
ste bronnen de vragenlijsten N 53, N 54 en N 55, die in 1972 werden geredigeerd door
drs. RH. Vos. Een deel van de gegevens uit lijst N 54 (vraag 78 tot en met 199c) en N
55 (vraag 1 tot en met 76 en vraag 89 tot en met 141) over de constructie van de kap,
de dakramen, de kozijnen, de deuren, de ramen, de vensterluiken, het hang- en sluit
werk, trappen, de balklagen en de plafonds werd, zoals gezegd, al eerder opgenomen
in WLD II.9 (pag. 98 - 160).
IX
n.12
Naast het materiaal uit de Nijmeegse lijsten beschikte de redactie voor deze vaktaal
verder over een kandidaatsscriptie van J.L.M. Lemmens die voor het gebied van het
WLD gegevens bevatte uit de plaatsen Sint-Odiliënberg (L 385) en Stein (Q 15). Het
in deze scriptie gepresenteerde dialectmateriaal werd echter bijeengebracht met
behulp van vragenlijst N 53 en vandaar dat de scriptie niet apart vernoemd wordt in de
bronvermelding bij de lemmata.
De meubelmakersterminologie werd in hoofdzaak verzameld met behulp van vra
genlijst N 56 uit 1973, die ook weer werd samengesteld door drs. P.H. Vos. Uit deze
vragenlijst zijn de antwoorden op de vragen 119 tot en met 187 over verschillende
soorten meubelstukken overgeplaatst naar de algemene woordenschat, aflevering
III.2.1 over de woning.
De vakwoordenschat van de wagenmaker werd vooral vastgelegd met behulp van
vragenlijst N G uit 1963. Een klein deel van het materiaal is verder afkomstig uit vra
genlijst N 17 uit 1962.
Aan de terminologie van de kuiper werd in 1963 vragenlijst N E gewijd. De vra
gen 49 tot en met 51b uit deze lijst gaan over het maken van houten hoepels. Daarnaast
werd er in 1971 ook nog een vragenlijst over de terminologie van de hoepelmaker
samengesteld (N 51). Die leverden voor de beide Limburgen zo weinig materiaal op,
dat de redactie heeft besloten deze vaktaal niet op te nemen.
Aan de terminologie van de klompenmaker werden in 1957 en 1958 twee vragen
lijsten van het Meertens Instituut gewijd (A 29 en A 29a). Daarnaast stelde drs. A.
Dams over deze vaktaal in 1988 een uitgebreidere vragenlijst samen (N 97).
De vaktaal van de mandenmaker werd hoofdzakelijk verzameld met behulp van
vragenlijst N 40 uit 1972. In deze lijst waren ook vragen opgenomen over het vlech
ten met stro en buntgras. Dit laatste materiaal werd gepubliceerd in WLD II.6 (imker
en stro- of buntgras vlechter) uit 1991.
Bij deze verzamelde gegevens werd woordmateriaal gevoegd uit dialectwoordenboe
ken en -lijsten, uit de vragenlijsten van de Zuidnederlandse Dialectcentrale (L), uit de
enquête van prof. dr. J. Schrijnen, dr. J. van Ginneken en J. Verbeeten (S) en uit enige
andere, in de INLEIDING op het WLD (pag. 23 ev.) vermelde vragenlijsten en enquê
tes.
Naast de in de INLEIDING op het WLD en de in het TEN GELEIDE van de daarna
verschenen afleveringen genoemde bronnen werd gebruik gemaakt van de volgende
literatuur:
Bakel, J. van, De vaktaal van de Nederlandse klompenmakers, proefschrift K.U.
Nijmegen, Nijmegen 1958.
Bakel, J. van, 'Het kuipers vak'. In: Taal en Tongval 14 (1962), pag. 4-19.
Belemans, R., Daamen, J. (e.a.), 'Met korven wonnen hunne kost.' Geschiedenis van
de Stokkemse vlechtnijverheid, Stokkem 1996.
Devos, M., Ryckeboer, H. (e.a.), Woordenboek van de Vlaamse Dialecten, deel II, afl.
1, de mandenmaker, Gent/Tongeren 1982.
Gijsen, G., 'Het klompenmakersambacht in vroeger jaren'. In: De Bakeman 3, nr. 2
(1982), pag. 5-9.
Goossens, J., Fränkischer Sprachatlas. Erste Lieferung, Karte 8 (Baumrinde),
Marburg 1988.
X
Description:groentemand - afb. 291 -. 192. Manden en korven voor landbouw en visserij. 192 aardappelmand vril K 317, Q 2; vrij L 424; vlim: vlëm Q 15, 99*;