Table Of ContentVroeginterventie
via groepswerking
met jonge druggebruikers
Colofon
Auteurs
Joke Claessens, VAD
Kathleen Raskin, VAD
Redactie
Cynthia Deman, VAGGA – Altox
Leen De Rooms, Ambulante Drugzorg De Spiegel
Ellen Gibney, CAD Limburg
Ilse Goyens, CAD Limburg
Kelly Jacobs, CAD Limburg
Isabel Lamote, CGG Eclips - C.A.T.
Stijn Ronsse, CGG Eclips - C.A.T.
Johan Sools, PK Broeders Alexianen – Pathways
Tine Vandersanden, PK Broeders Alexianen – Pathways
Wim Veireman, VAGGA - Altox
Met dank aan Caroline Damman en Anke Schrauwen
Vormgeving en druk cover
www.epo.be
Contactgegevens
Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen vzw
Vanderlindenstraat 15
1030 Brussel
T 02 423 03 33 | F 02 423 03 34 | www.vad.be | [email protected]
Verantwoordelijke uitgever
F. Matthys, Vanderlindenstraat 15, 1030 Brussel
Wettelijk depotnummer: D/2008/6030/06
2008
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm
of op enige wijze, zonder voorafgaande toestemming van de auteur.
Met de steun van het Fonds tot bestrijding van de verslavingen
Inhoud
Inhoud
Inleiding 3
I Visie en onderbouwing 5
1. Vroeginterventie 5
2. Middelengebruik in de adolescentiefase 7
3. Afbakening van doelgroep en doelstellingen van het vroeginterventieaanbod 9
3.1. Doelgroep 9
3.2. Doelstellingen 12
4. Kenmerken en bouwstenen van het vroeginterventieaanbod 13
4.1. Kenmerken 13
4.2. Bouwstenen 14
II Inhoud en aanpak 17
1. Bekendmaking 17
2. Praktische organisatie 18
3. Samenwerking met ouders en doorverwijzers 18
4. Aanmelding en intakegesprek 20
5. Samenstellen van de groep 23
6. Inhoud van het groepsprogramma 23
6.1 Samenstellen van het groepsprogramma 24
6.2 Toelichting van de componenten 25
7. Afrondend gesprek en advies 28
8. Evaluatie 29
III Begeleiderstijl 31
1. Motiverende gespreksstijl 31
2. Een veilig leerklimaat bevorderen 33
2.1. Een veilig klimaat creëren 33
2.2. Interveniëren in het groepsproces 36
3. Twee begeleiders 37
IV Methodieken 39
Inleiding 41
Aanvullend materiaal 41
A. Veiligheid creëren en het groepsproces bevorderen 45
B. Inhoudelijke componenten 61
1. Informatie over drugs en het proces van afhankelijkheid 61
2. Informatie over de ontwikkelingstaken van de adolescentiefase en de impact
van druggebruik daarop 105
3. In kaart brengen van het eigen gebruikspatroon 119
4. In kaart brengen van de eigen context 143
5. De voor- en nadelen van eigen gebruik en de gevolgen op
diverse levensdomeinen 161
6. Functioneren in de eigen context 175
7. Eigen mening over druggebruik 193
8. Eigen sterktes: zelfwaarde en eigen mogelijkheden (self-efficacy) 205
C. Evaluatie 245
V Bijlagen 251
VI Contactgegevens 259
VII Geraadpleegde literatuur 261
VAD | Draaiboek vroeginterventie via groepswerking met jonge druggebruikers | 1
Inhoud
VAD | Draaiboek vroeginterventie via groepswerking met jonge druggebruikers | 2
Hoofdstuk I - Inleiding
Inleiding
Dit draaiboek is bedoeld voor hulpverleners die met jonge gebruikers werken.
Experimenteren met alcohol en andere drugs maakt deel uit van de adolescentie en de meeste
jongeren stoppen met gebruik of ontwikkelen een "verantwoord" gebruikspatroon.
Bij een aantal jongeren leidt dit gebruik echter tot problemen op verschillende levens-
domeinen: conflicten thuis, spijbelen, juridische problemen, rijden onder invloed (op brommer
of fiets) enz. Hoe jonger men start met gebruiken, hoe groter ook het risico op problematisch
gebruik en afhankelijkheid op latere leeftijd. Deze risicojongeren bereik je moeilijk met een
individueel hulpverleningsaanbod. Zij zijn meestal zelf (nog) niet gemotiveerd om iets aan hun
gebruik te veranderen. Als ze al een probleem zien of last ondervinden, leggen ze dit bij de
omgeving die hun vrijheid beknot, hen niet begrijpt. De omgeving (ouders, CLB-medewerkers,
leerkrachten, opvoeders, …) merkt of voorziet echter problemen en zou willen dat de jongere
zijn gedrag verandert.
Vroeginterventie wil bij deze jongeren probleembeleving uitlokken op een moment dat zij
spontaan nog niet tot deze reflectie, laat staan een hulpvraag, komen. Een groepsaanbod is
voor deze jongeren laagdrempeliger dan een individueel hulpverleningsaanbod. Er zijn
lotgenoten aanwezig en het is eerder vorming dan therapie, waarbij de afbakening in de tijd en
het inhoudelijke programma veiligheid biedt.
De doelgroep is dus jongeren van middelbare schoolleeftijd die riskant of beginnend
problematisch gebruiken en nog weinig of niet gemotiveerd zijn om iets aan hun gebruik te
veranderen. We maken geen onderscheid tussen het gebruik van alcohol of van illegale
middelen.
De hoofddoelstelling van een vroeginterventiegroep is het verhogen van de motivatie van deze
jongeren om hun gedrag te veranderen, om op die manier (het risico op) schade die zou
optreden bij het verderzetten van hun gebruikspatroon te reduceren.
De meeste jongeren die aan een groep participeren, worden hiertoe verplicht door hun ouders
of de doorverwijzer (school, CLB, instelling BJZ, politie, ...).
Dit draaiboek werd ontwikkeld in het kader van het project 'Vroeginterventie door middel van
groepswerking met jongeren die riskant of beginnend problematisch gebruiken', een samen-
werking van VAD en vijf hulpverleningsdiensten. De contactgegevens vind je in bijlage.
Het vroeginterventieaanbod dat we in dit draaiboek beschrijven bestaat uit een aantal
groepssessies én individuele contacten met de jongere, zijn ouders1 en eventuele verwijzers.
De opbouw is gebaseerd op de jarenlange ervaring van de projectpartners met de doelgroep
en op de literatuur ter zake. In het eerste hoofdstuk lichten we onze visie en de onderbouwing
van onze aanpak toe.
Het tweede hoofdstuk beschrijft alle bouwstenen van het vroeginterventieaanbod. We poneren
hier geen vast stramien, maar geven aandachtspunten mee voor wie een groepswerking met
jonge gebruikers wil ontwikkelen. Bekendmaking, praktische organisatie, intake, samenstellen
van een groep, inhoud van het groepsprogramma, afrondend gesprek, doorverwijzing en
evaluatie komen achtereenvolgens aan bod. We gaan ook uitgebreid in op de samenwerking
met ouders en/of doorverwijzers, wat cruciaal is voor het welslagen van het aanbod.
De begeleiderstijl in een vroeginterventiegroep is het onderwerp van het derde hoofdstuk.
Hoewel we inhoud en begeleiderstijl afzonderlijk bespreken zijn deze onlosmakelijk met elkaar
verbonden. Een methodiek zal maar "werken" als met een motiverende stijl wordt begeleid en
het groepsklimaat veilig is.
Voor elke inhoudelijke component van het groepsprogramma zijn een reeks methodieken
verzameld in het vierde hoofdstuk. De meeste daarvan werden door de samenstellers van dit
draaiboek toegepast in hun groepen en hebben hun bruikbaarheid bewezen. Een aantal
methodieken werd weerhouden uit de map ‘Werken met jonge gebruikers in een
groepscontext’ (VAD, 1998). De groepsbegeleider kan uit het plukboek die methodieken
selecteren die het meest aansluiten bij de noden van de groep en het groepsproces.
1 wanneer de ouders afwezig zijn, worden voogd, opvoeders of andere betrokken begeleiders betrokken
VAD | Draaiboek vroeginterventie via groepswerking met jonge druggebruikers | 3
Hoofdstuk I - Inleiding
VAD | Draaiboek vroeginterventie via groepswerking met jonge druggebruikers | 4
Hoofdstuk I - Visie en onderbouwing
I Visie en onderbouwing
De inhoud van het vroeginterventieaanbod dat we in dit draaiboek voorstellen kwam tot stand
door de bestaande groepsprogramma’s van de betrokken projectpartners te analyseren en
vergelijken. De ervaring vanuit de praktijk werd getoetst aan aanbevelingen vanuit de
literatuur en waar nodig bijgeschaafd.
We lichten in dit eerste hoofdstuk de visie en de uitgangspunten toe en duiden de keuze van
de kenmerken en samenstelling van het aanbod.
1. Vroeginterventie
Vroeginterventie wordt in het VAD-dossier met dezelfde titel (Verstuyf, 2007) gedefinieerd als
alle methodologisch onderbouwde acties die professionelen uit de welzijns- en
gezondheidssector en andere relevante sectoren toepassen met de bedoeling personen met
riskant of problematisch middelengebruik zo vroeg mogelijk te identificeren, hen te motiveren
tot gedragsverandering en verder te ondersteunen bij deze gedragsverandering.
Vroeginterventie wil (het risico op) schade die bij het verder zetten van dit gebruikspatroon
zou/zal optreden reduceren.
Laten we deze definitie uiteenrafelen in haar componenten.
- Zo vroeg mogelijk interveniëren: er vinden interventies, acties plaats op een moment dat
er nog geen sprake is van een gediagnosticeerde stoornis (misbruik of afhankelijkheid van
een middel volgens DSM IV - criteria, zie bijlage 1) ondanks tekens, klachten en
symptomen van potentieel problematisch middelengebruik.
- Riskant gebruik: een gebruikspatroon dat het risico op schadelijke gevolgen (o.a. voor de
gezondheid) voor de gebruiker verhoogt
- Problematisch gebruik: een complex proces dat verloopt in stadia en soms, niet altijd
evolueert naar een stoornis zoals misbruik of afhankelijkheid. Problemen of schade die
gepaard gaan met gebruik van een middel kunnen van fysieke, psychische of sociale aard
zijn en worden beïnvloed door de individuele gevoeligheid, de mate, duur en wijze van
gebruik, de combinatie met andere producten, eventueel aanwezige psychiatrische
problematiek en directe en indirecte omgevingsfactoren.
De basisingrediënten van een vroeginterventieaanbod zijn:
(cid:1) Opsporen, identificeren en taxeren van riskant/problematisch gebruik m.a.w. het
herkennen van signalen ervan
(cid:1) Bevordering van de motivatie tot gedragsverandering
(cid:1) Doorverwijzen: als de kortdurende interventie niet het gewenste effect heeft of als verdere
diagnostiek nodig is d.i. bij vermoeden van een stoornis als misbruik of afhankelijkheid van
een middel (DSM IV)
Het draaiboek omschrijft een aanbod voor jonge gebruikers van alcohol of illegale drugs dat
binnen dit kader van vroeginterventie past. Vanuit de probleemanalyse van het bestaande
hulpaanbod en ervaringen van bestaande groepswerkingen onthielden we dat vooral het
element motivering tot gedragsverandering belangrijk is bij minderjarigen. We willen hen
inzicht geven in eigen vaardigheden en functioneren.
Meer behandelingsgerichte elementen zoals zelfcontrole en terugvalpreventie werden niet
weerhouden binnen het opzet van dit draaiboek. Deze horen binnen een kortdurende therapie
(‘brief therapy’, Heather 1989).
Dit draaiboek wil met andere woorden een aanbod vormgeven dat uitgebreider is dan een
eenmalig advies, maar dat toch geen nieuwe behandelingsaanpak inhoudt.
Behandelingsinitiatieven voor minderjarigen bestaan in Vlaanderen, zowel residentieel als
ambulant. Er is vooral nood aan een theoretisch en praktisch model voor vroeginterventie dat
de verbinding maakt tussen preventie en hulpverlening.
Het aanbod onderscheidt zich van behandeling/therapie doordat er geen individueel
behandelplan is. Het heeft integendeel een vast inhoudelijk programma en is afgebakend in de
VAD | Draaiboek vroeginterventie via groepswerking met jonge druggebruikers | 5
Hoofdstuk I - Visie en onderbouwing
tijd.
We zijn ervan overtuigd dat dit aanbod voldoende is voor een aantal jongeren om zelf hun
leven weer in handen te nemen. Motivatie is het fundament van verandering. De mate waarin
mensen gemotiveerd zijn om te veranderen blijkt een goede voorspeller van het effectief
optreden van verandering en kortdurende interventies kunnen verandering in gang zetten
(Miller & Rollnick, 2005).
Voor een subgroep van meer problematische gebruikers die evolueren richting misbruik of
afhankelijkheid is meer nodig dan vroeginterventie. Het motivatieproces dat door de groeps-
ervaring op gang wordt gebracht kan voor deze subgroep gezien worden als een vorm van
pretherapie, een voortraject voor behandeling. Vaak zien deze jongeren hun gebruikspatroon
zelf niet als een probleem en hebben zij dus ook geen hulpvraag op dat vlak. Probleeminzicht
en bereidheid tot gedragsverandering is de eerste stap naar een succesvolle behandeling. Ook
bij comorbiditeit (samengaan van middelenmisbruik met andere psychiatrische stoornissen) is
het belangrijk deze overgangsfase te doorlopen (Monti, Colby & O'Leary, 2001).
Onder punt 3 beschrijven we gedetailleerd hoe we onze doelgroep afbakenen en wat de
doelstellingen van dit aanbod zijn.
Jongeren komen in het aanbod terecht via ouders of andere volwassenen uit hun omgeving. Zij
zien de signalen en stellen zich de vraag hoe risicovol dit middelengebruik is. Wanneer zij de
jongere aanmelden bij een dienst die vroeginterventie aanbiedt, wordt daar via een intake een
inschatting gemaakt van de problematiek en de jongere verwezen naar een gepast aanbod
(intern of extern).
Meerwaarde en beperkingen van vroeginterventie
De meerwaarde van vroeginterventie ligt voornamelijk in het vroegtijdig ingrijpen op in
ontwikkeling zijnd probleemgedrag. Jongeren die (potentieel) riskant of problematisch
middelen gebruiken worden geïnformeerd over de risico's van dit gedrag op een moment dat
ze door dit gedrag nog niet in een problematische leefstijl zijn verzeild. Ze hebben nog
positieve relaties met de omgeving, zijn nog maatschappelijk ingebed (school, werk, hobby).
Er is nog niet echt een dwingend gebruikspatroon geïnstalleerd.
Uit onderzoek blijkt ook de effectiviteit van vroeginterventie bij jongeren in groep (Gossop,
2006 en Görgen, 2004). Het is een kosteneffectieve maatregel, zeker als het aanbod in groep
gebeurt. Indien jongeren op die leeftijd kiezen voor een gecontroleerd gebruik, beperkt dit de
maatschappelijke kost. Als het gebruik evolueert naar misbruik of afhankelijkheid dan hebben
jongeren nood aan een meer intensieve, dus kostelijke behandeling. Vroeginterventie stopt het
gebruik niet. Het leert jongeren verantwoord te experimenteren en op een positieve manier
deze ontwikkelingstaak te vervullen. De kennis over de risico's, de hulpverlenings-
mogelijkheden en de intentie om minder te gebruiken wordt verhoogd bij jongeren. Deze
intentie vertaalt zich ook in een daling van gebruik (Gossop 2006). Vermindering van gebruik
zorgt voor een beter psychosociaal functioneren. In het onderzoek van Görgen (2004) rondden
83% van de jongeren de groep af ondanks het feit dat ze onder externe druk participeerden en
de lage eigen motivatie bij aanvang.
Een deel van de participerende jongeren mindert niet met middelengebruik, maar blijft verder
evolueren naar problematisch gebruik (misbruik/afhankelijkheid). Vroeginterventie bleek
onvoldoende, er is meer hulp nodig (Monti et al., 2001).Toch loont het de moeite om te
beginnen met een motiverend, informerend aanbod in groep omdat dit een vergelijking
mogelijk maakt tussen het eigen gebruik en dat van anderen. Op deze manier kan
probleeminzicht verworven worden en wordt de stap naar individuele of residentiële
hulpverlening hanteerbaarder voor de jongere en zijn omgeving.
Vroeginterventie vertrekt vanuit de gedachte dat jongeren, mits ze de juiste informatie en
feedback krijgen, zelf de stappen kunnen zetten om hun gebruik in eigen handen te nemen en
te controleren. Deze zelfverwezenlijkingsgedachte sluit aan bij het ontwikkelingspsychologisch
denken over de adolescentie. Jongeren zoeken op verschillende levensdomeinen kennis en
ervaring, om op die manier voor zichzelf te bepalen wat hun houding is tegenover deze
domeinen en wat hun waarden zijn.
VAD | Draaiboek vroeginterventie via groepswerking met jonge druggebruikers | 6
Hoofdstuk I - Visie en onderbouwing
2. Middelengebruik in de adolescentiefase
Middelengebruik wordt binnen onze postmoderne maatschappij vaak bekeken als onderdeel
van de jongerencultuur, meer bepaald als een in hun ogen volwassen gedrag waarmee
jongeren experimenteren. Jongeren maken meestal een evolutie door waarbij het (overmatig)
middelengebruik vanzelf stopt, vaak op het moment van een belangrijke transitie in hun leven
(bijvoorbeeld relatie, werk, …) (Monti et al., 2001).
Toch is het belangrijk om te interveniëren net tijdens de adolescentie. Middelengebruik heeft
immers belangrijke risico’s zowel op het moment zelf als op langere termijn. Eenmalig
excessief of regelmatig alcohol drinken, bijvoorbeeld, kan negatieve effecten hebben op de
ontwikkeling van de hersenen. Alcohol- en illegale druggebruik gaat gepaard met disfunctio-
neren op school.
Gezien de adolescentiefase een scharnierpunt is, kan interventie tijdens de adolescentie lange
termijneffecten hebben. Na een interventie blijven de momenten die een overgang naar meer
onafhankelijkheid betekenen hoogrisicosituaties voor herval. (Liddle & Rowe, 2006). Tegelijk
zijn de vele transities die de adolescentie typeren kansen om in te grijpen en gebruik te
stoppen (O'Leary & Monti, 2004; Monti, O'Leary & Borsari, 2005).
Adolescenten zijn bovendien extra kwetsbaar. Middelengebruik kan een ontwikkelingsstilstand
teweeg brengen bij adolescenten (Bukstein, 1995). De normale ontwikkelingstaken die een
jongere hoort te doorlopen om zich te ontwikkelen tot een volwassene worden verstoord door
middelengebruik.
We sommen even deze ontwikkelingstaken op.
(cid:1) Leren abstract logisch denken, introspectie
(cid:1) Lichamelijke veranderingen (hersenen, hormonaal) doorlopen en aanvaarden
(cid:1) Separatie: loskomen van de ouders, hun verwachtingen en hun waarden en normen;
verwerven van autonomie, zelfstandigheid
(cid:1) Individuatie: verwerven van eigen identiteit, keuzes maken (in verband met job/studie,
partner), eigen waardepatroon vormen, verstevigen van het zelfwaardegevoel
Een aantal van deze ontwikkelingstaken komen tot stilstand of ontwikkelen zich in nefaste
richting door middelengebruik in de mate dat het gebruik problematisch is en meer plaats
inneemt in het leven van de jongere. Volgende aspecten spelen daarin mee:
(cid:1) Zich te zeer losmaken van het ouderlijke gezin en zich te veel richten op leeftijdsgenoten
(cid:1) Verschuiving van waarden en normen die het functioneren in de maatschappij moeilijker
maken
(cid:1) Ontstaan van kloof met volwassenen (ouders, school, …)
(cid:1) Relativeren en opzij schuiven van eigen plichten
(cid:1) Niet meer investeren in school en vrije tijdsbesteding
(cid:1) Verarming sociale relaties
(cid:1) Geen adequate coping leren (middelengebruik gaat overheersen als copingstrategie)
(cid:1) Niet meer investeren in de toekomst
(cid:1) Negatief effect van het middel op de hersenontwikkeling en cognitieve functies (planning,
anticiperen, aandacht)
Meer nog, net door de specifieke inhoud van deze leeftijdseigen ontwikkelingstaken is de
adolescent kwetsbaar voor het ontwikkelen van een probleem met middelengebruik (Bukstein,
1995).
(cid:1) Separatie: de band met de ouders en hun corrigerende invloed wordt losser.
(cid:1) Individuatie: jongeren experimenteren met alternatieve attitudes, leefstijlen en gedrag. Ze
stellen de waarden van de maatschappij en hun ouders in vraag.
(cid:1) Individuatie: jongeren zoeken naar welke plaats ze innemen binnen peergroep en
maatschappij. Ze willen aansluiting vinden bij een peergroep en zo zichzelf een identiteit
eigen maken.
(cid:1) Individuatie: jongeren verlangen als vol(wassen) te worden gezien en gaan dingen doen die
voor hen bij volwassen zijn horen zoals roken, drinken.
VAD | Draaiboek vroeginterventie via groepswerking met jonge druggebruikers | 7
Hoofdstuk I - Visie en onderbouwing
Toch ontwikkelt niet alle gebruik bij adolescenten zich tot riskant of problematisch gebruik,
misbruik of afhankelijkheid. Een complex samenspel van risico- en beschermende factoren
beïnvloedt de evolutie van het gebruik. Het kan gaan om persoonsgebonden factoren zoals
persoonlijkheid en leergeschiedenis (leren positieve effecten te verwachten van
middelengebruik). Verschillen tussen jongeren in vaardigheid tot sociale informatieverwerking
maken dat sommigen moeilijker kunnen omgaan met de emoties van een eerste gebruik of
denken dat alle jongeren gebruiken. Andere factoren hangen samen met de omgeving of met
het middel (en de wijze waarop het gebruikt wordt).
Cruts et al. (2004) en Canning et al. (2004) geven een overzicht van de risico- en
beschermende factoren voor het ontstaan van (problematisch) middelengebruik, die gestaafd
worden door onderzoek. We delen deze factoren in 3 grote groepen in: gebruiksgerelateerde
factoren (middel), persoonsgebonden factoren (mens) en omgevinggebonden factoren
(milieu). Waarom iemands gebruik al dan niet een probleem wordt hangt steeds af van een
combinatie van factoren en de interactie tussen deze factoren. Hoe deze factoren op elkaar
inspelen is nog niet volledig ontrafeld. Vaak zorgen de risicofactoren voor een cumulatief effect
waardoor het totaaleffect van een combinatie van factoren sterker is dan de som van de
afzonderlijke factoren.
PERSOONSGEBONDEN FACTOREN (MENS)
FACTOR Duiding/relevantie FACTOR Duiding/relevantie
Leeftijd Alcoholgebruik heeft een (Geestelijke) Psychisch onbehagen (negatieve
negatieve invloed op gezondheid gemoedstoestand, depressie)
hersenontwikkeling en verhoogt de kans op
hormonaal evenwicht.2 problematisch druggebruik.
Geslacht Meer gebruik van illegale Psychische Psychische belasting tijdens het
middelen bij mannen. belasting opgroeien verhoogt de kans op
Frequenter gebruik van alcohol middelen gebruik.
bij mannen, frequenter gebruik
van medicatie bij vrouwen.
Beginleeftijd Hoe jonger de beginleeftijd van Kwaliteit van Waardering van de kwaliteit van
gebruik alcohol- en ander druggebruik, het leven het leven, woonsituatie, werk en
hoe groter het risico op inkomen, sociale relaties.
problematisch gebruik later.
GEBRUIKSGERELATEERDE FACTOREN (MIDDEL)
FACTOR Duiding/relevantie FACTOR Duiding/relevantie
Gebruik van Welke drank, prevalentie, Gebruik van Prevalentie, frequentie,
alcohol frequentie, hoeveelheid? tabak hoeveelheid?
Gebruik van Welke illegale drugs, Beschikbaarheid Gebieden, vaak maatschappelijk
illegale drugs prevalentie, frequentie, achtergestelde, met hoge
hoeveelheid? beschikbaarheid aan drugs
Gebruik van Welke medicatie, prevalentie, Hulp vragen Bereidheid om bij vragen of
medicatie frequentie, hoeveelheid? Aard en problemen beroep te doen op
omvang van problematisch ouders, vrienden en
medicatiegebruik. schoolpersoneel verkleint de kans
op middelengebruik.
2 De hersenen van jongeren zijn volop in ontwikkeling en alcohol remt de ontwikkeling af. Dat kan invloed hebben op
het karakter en op het gedrag. Alcohol heeft een invloed op het beloningssysteem in de hersenen, met name het
gebied van de hersenen dat actief wordt als je iets prettigs ervaart. Jongeren die vroeg beginnen met drinken gaan
minder op zoek naar andere en gezondere prettige prikkels wanneer ze al op jonge leeftijd de 'beloning' van
alcohol hebben leren kennen. Alcohol verstoort ook het hormonale evenwicht dat van belang is bij de
botontwikkeling en de seksuele ontwikkeling.
Recent onderzoek – al is dit nog controversieel – wijst op een mogelijk blijvend effect van cannabisgebruik op het
cognitief functioneren en op de hersenstructuur bij eerste gebruik onder de 15 jaar.
VAD | Draaiboek vroeginterventie via groepswerking met jonge druggebruikers | 8