Blootstelling aan asbest van werknemers bij het opruimen van met asbest verontreinigd gebruikt

85 Pages·2017·4.11 MB·Dutch

Earth, Life & Social Sciences
Utrechtseweg 48
3704 HE Zeist
Postbus 360
3700 AJ Zeist

TNO-rapport
www.tno.nl

TNO 2017 R11273 | Eindrapport
Blootstelling aan asbest van werknemers bij het T [phone]
F [phone]
opruimen van met asbest verontreinigd gebruikt

straalgrit (fase 1)

Datum 13 november 2017

Auteur(s) Peter Tromp
Suzanne Spaan
Mark Diks
Rienko de Jong
Jody Schinkel

Exemplaarnummer
Oplage
Aantal pagina's 85 (incl. bijlagen)
Aantal bijlagen 5
Opdrachtgever Inspectie SZW
Projectnaam Asbest in straalgrit
Projectnummer 060.30858

Alle rechten voorbehouden.
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,
fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO.

Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van
opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor opdrachten aan
TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst.
Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belanghebbenden is toegestaan.

© 2017 TNO
| TNO 2017 R11273 | Eindrapport | 13 november 2017 2 / 85

Samenvatting
AANLEIDING
Toen het straalmiddel Eurogrit aluminiumsilicaat smeltslak grit verontreinigd bleek
te zijn met asbest is er ongerustheid ontstaan over de mogelijke blootstelling aan
asbest van werknemers en omwonenden, en de bijbehorende risico’s. Naast de
vraag wat de risico’s zijn geweest van betrokkenen tijdens het stralen met dit
verontreinigde straalgrit (zowel van de stralers zelf als van omstanders), was hierbij
nog een urgente vraag: wat is de (potentiele) blootstelling aan asbest tijdens het
opruimen van dit verontreinigde straalgrit? De onduidelijkheid over de risico’s
verstoorde de bedrijfsvoering bij veel bedrijven in Nederland, waardoor het
gewenst was dat er op korte termijn duidelijkheid zou worden verschaft.

TNO is gevraagd het onderzoek van de Inspectie SZW naar de blootstellingsrisico’s
voor werknemers en omwonenden tijdens verschillende scenario’s te ondersteunen
door middel van een onafhankelijke beoordeling van de blootstellingsrisico’s. Deze
rapportage beschrijft de resultaten van de eerste fase, namelijk: wat is de
blootstelling van werknemers bij het opruimen van verontreinigd gebruikt straalgrit.

MATERIAALMONSTERS
In eerste instantie is het gehalte aan asbest in bulkmonsters van het verontreinigde
straalgrit onderzocht. Op basis van de onderzochte materiaalmonsters
(monstername conform NEN 5897, analyse conform NEN 5898) kan worden gesteld
dat de asbestverontreiniging op verschillende locaties steeds in vergelijkbare
hoeveelheden in het gebruikte en ongebruikte straalgrit aanwezig is. Over het
algemeen wordt er ongeveer 5 mg asbest per kg droge stof (ds) gevonden, tot een
maximum van 10 mg/kg ds. Het asbest zit vooral in de kleinere fracties (<2 mm) van
het materiaal. Het aangetroffen asbest is veelal niet gebonden in een matrix en
bestaat voornamelijk uit chrysotiel vezelbundels en -clusters.

Ook de materiaalmonsters die zijn verzameld op de verschillende locaties waar
blootstellingsmetingen zijn verricht (gebruikt en ongebruikt grit) laten vrijwel
hetzelfde beeld zien, waarbij de (geringe hoeveelheid) asbestvezels die zich in het
verontreinigde straalgrit bevinden ook voornamelijk in de kleinere fracties van het
materiaal worden gevonden. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de
asbestrestanten in de monsters van locatie 3 relatief kleiner dan op de andere
locaties, wat tevens te zien is in de respirabele fractie. Ook de
korrelgrootteverdeling van het gebruikte straalgrit op deze meetlocatie is afwijkend
van de andere locaties. Mogelijk is hier een andere (hoog energetische)
straalmethode gebruikt die het gritmateriaal, inclusief de asbestrestanten nog meer
heeft verkleind.

Op basis van de aard van het asbest is het waarschijnlijk dat de verontreiniging
afkomstig is van asbesthoudend isolatiemateriaal met een hoog percentage
chrysotiel, zoals asbesthoudend textiel. Het aluminiumsilicaat slakkengrit is een
afvalproduct afkomstig uit verbrandingsovens. Gezien de morfologie en structuur
| TNO 2017 R11273 | Eindrapport | 13 november 2017 3 / 85

van de aangetroffen chrysotiel restanten is het asbest niet verhit geweest. Dit
betekent dat het slakkengrit verontreinigd is geraakt na het verbrandingsproces.
Hoewel op basis van de op dit moment beschikbare gegevens niet met zekerheid
kan worden vastgesteld wat de oorzaak van deze verontreiniging is, kan deze
verontreiniging zijn veroorzaakt door: overslag, transport en eventuele tijdelijke
opslag.

Naast het asbest-verontreinigde aluminiumsilicaat straalgrit is tevens olivine zand
onderzocht op asbest. Hierin is geen asbest aangetroffen.

BLOOTSTELLINGSONDERZOEK TIJDENS WORST-CASE OMSTANDIGHEDEN
Met betrekking tot het blootstellingsonderzoek is er voor gekozen om uit te gaan
van worst-case omstandigheden, omdat wanneer het opruimen van het straalgrit
onder worst-case omstandigheden veilig zou kunnen worden uitgevoerd, ook direct
een uitspraak gedaan zou kunnen worden over alle andere situaties.
Verder moet worden opgemerkt dat in het kader van het onderzoek en gezien de
wens om de blootstelling tijdens worst-case omstandigheden zoals deze in een RK1
situatie plaats zouden kunnen vinden in kaart te brengen, de saneerders zijn
gevraagd om een uitzondering te maken op hun normale werkzaamheden.
Normaliter zouden de saneerders in dergelijke situaties niet gaan scheppen en
vegen, maar gebruik maken van een stofzuiger / zuigmachine / vacuümzuiger.

Tijdens de pilot bleek dat meten onder de vastgestelde worst-case omstandigheden
(droog uitgangsmateriaal, binnensituatie, geen geforceerde ventilatie, opruimen
van grote hoeveelheden gebruikt straalgrit door middel van scheppen en vegen met
een zachte bezem, geen emissiebeperkende maatregelen) resulteerde in
omstandigheden die met het oog op blootstelling aan respirabel stof en
asbestvezels en andere minerale vezels in dit stof zeer onwenselijk waren. Hierdoor
werd duidelijk het gebruikte straalgrit niet zonder restricties zou kunnen worden
opgeruimd. Daarom is na de pilot besloten om de blootstelling aan respirabele
asbestvezels tijdens het opruimen van het verontreinigde straalgrit met behulp van
het volgende scenario in kaart te brengen: droog uitgangsmateriaal, binnensituatie,
geen geforceerde ventilatie, handmatig opruimen van grote hoeveelheden
materiaal, tijdens het opruimen bevochtigen van het materiaal). Als restrictie is dus
het bevochtigen van het materiaal meegenomen, waardoor de blootstellingsstudie
niet worst-case naar semi-worst is ingestoken.

Om binnen korte tijd een zo representatief mogelijk beeld te krijgen van de
blootstelling aan respirabele asbestvezels tijdens dit scenario zijn onder semi-
experimentele omstandigheden op drie verschillende locaties per locatie twee
meetsessies uitgevoerd, waarbij verschillende personen herhaald zijn bemeten. In
totaal zijn op drie verschillende locaties 14 persoonlijke metingen en 10 stationaire
metingen verzameld. Deze blootstellingsgegevens geven een representatief beeld
van de blootstelling aan respirabele asbestvezels bij het opruimen van met asbest
verontreinigd straalgrit, en laten zien wanneer blootstellingen boven de
grenswaarden kunnen worden verwacht en wanneer blootstelling kan worden
| TNO 2017 R11273 | Eindrapport | 13 november 2017 4 / 85

beheerst. De hoogste gemeten concentratie respirabele asbestvezels (op basis van
de bovengrens) onder zwaar ongunstige omstandigheden is 5.200 vezels/m3, wat
bijna een factor 3 hoger is dan de grenswaarde van 2.000 vezels/m3. Deze manier
van werken kan dus niet in iedere situatie veilig worden uitgevoerd.

Hoewel de beschikbare dataset voldoet aan de eisen wat betreft het aantal
(herhaalde) metingen zoals voorgeschreven in de SCi-547, varieerden de precieze
omstandigheden op de verschillende locaties varieerden waardoor er niet tijdens
elke meetsessie exact dezelfde werkmethode is gevolgd. Om de een uitspraak te
kunnen doen over het blootstellingsniveau bij het daadwerkelijk toepassen van een
bepaalde werkmethode moet exact dezelfde werkmethode zijn toegepast tijdens
alle metingen, en zou de voorgestelde werkmethode moeten worden getoetst aan
de hand van een nieuwe meetstudie. Het is echter ook mogelijk om op basis van de
verzamelde meetgegevens en kennis over emissiebeperkende maatregelen uit de
literatuur wetenschappelijk te onderbouwen dat een reductie van de blootstelling
met een factor 3 in deze situatie kan worden gerealiseerd. Daarom is besloten om
niet een aanvullende meetstudie, met de doorlooptijd van enkele weken, op te
zetten, maar om de keuze voor de voorgestelde werkmethode te onderbouwen met
behulp van de al beschikbare meetgegevens en literatuur. Dit heeft als voordeel dat
er eerder duidelijkheid zal zijn voor de bedrijven met de verstoorde bedrijfsvoering.

Op basis van de literatuur in combinatie met de verzamelde meetgegevens wordt in
deze casus een blootstellingsreductie van minimaal een factor 10 verwacht wanneer
het vochtgehalte in het op te ruimen straalgrit naar 5-10% wordt gebracht.
Uitgaande van een voorzichtige (conservatieve) reductiefactor van 5 bij een
vochtgehalte van ten minste 5% kan worden geïllustreerd dat bij het scheppen en
vegen van straalgrit de grenswaarde van 2.000 vezels/m³ niet wordt overschreden.
Omdat asbest een kankerverwekkende stof is, zal voor het opruimen van dit
straalgrit onder RK-1 regime een werkmethode moeten worden toegepast waarbij
niet alleen de grenswaarde niet wordt overschreden, maar waarbij ook naar een zo
laag mogelijke blootstelling aan (respirabel) stof en daarmee asbestvezels wordt
gestreefd. Hierbij kunnen naast de effectieve bronmaatregel van bevochtigen nog
andere middelen worden ingezet. Naast het bevochtigen van het product moet de
emissie daarom worden beperkt door het beperken van de emissie (stofvorming)
tijdens het opruimen (bijvoorbeeld door middel van het gebruik van industriële
stofzuigers of zuigwagens), het ventileren van de ruimte en het dragen van
adembescherming.

ADVIES
De geringe hoeveelheid asbest in het verontreinigde straalgrit bevindt zich in de
kleinere fracties (<2 mm) van het materiaal met een relatief groot aandeel (ca. 3%)
aan respirabel asbest (vezels <100 µm). Om blootstelling aan asbestvezels, andere
minerale vezels en respirabel stof te voorkomen adviseert TNO om bij het opruimen
het straalgrit goed nat te maken (zonder dat er overtallig water ongecontroleerd
kan wegstromen; bevochtigen van de gehele laag straalgrit; streven naar een
vochtgehalte van 5-10%) en het grit zoveel mogelijk te verwijderen met behulp van
| TNO 2017 R11273 | Eindrapport | 13 november 2017 5 / 85

deugdelijke zuigwagens of industriële stofzuigers. Deze stofzuigers en/of
zuigwagens moeten zijn voorzien van HEPA-filters. Eventueel kan er incidenteel
gebruik worden gemaakt van een schep of bezem, zolang het materiaal vochtig is
(5-10%). Ook bij het schoonmaken van bijvoorbeeld steigermateriaal dient het te
verwijderen grit/stof zoveel mogelijk te worden bevochtigd/beneveld, en dient ook
zoveel mogelijk gebruik te worden gemaakt van zuigwagens of industriële
stofzuigers.

Het afstoffen van oppervlakken dan wel “schoonspuiten” van hoekjes en gaatjes
met perslucht wordt ten strengste afgeraden. Wanneer binnen wordt gewerkt
dienen de ruimten waarin wordt gewerkt goed te worden geventileerd. Wij raden
verder aan om uit voorzorg een P3 stofmasker (halfgelaatsmasker) en
wegwerpkleding te dragen tijdens het uitvoeren van deze werkzaamheden.
Werkplaatsen die besmet zijn geraakt door inloop van straalgrit of het verslepen van
verontreinigde objecten kunnen worden schoongemaakt met behulp van
stofzuigers met HEPA-filter, natte doeken en/of kleefdoeken.

Wanneer deze werkmethode wordt gevolgd zal de blootstelling van werknemers en
omstanders aan asbest onder de grenswaarde van 2.000 vezels/m3 blijven. Het goed
bevochtigen van het materiaal is de meest effectieve methode om blootstelling aan
stof en daarmee dus ook blootstelling aan asbest te beheersen. In situaties waarin
dit niet mogelijk is, moet maximaal worden ingezet op de overige
beheersmaatregelen.

Wij adviseren om tijdens de eerste saneringen volgens deze werkmethode en ook
de daaropvolgende periode steekproefsgewijs persoonlijke blootstellingsmetingen
uit te (laten) voeren, om dit proces te borgen en te registeren.
| TNO 2017 R11273 | Eindrapport | 13 november 2017 6 / 85
Inhoudsopgave
1 Inleiding ............................................................................................................ 7
2 Methodiek ........................................................................................................ 9
2.1 Inventarisatie van gegevens ...................................................................................... 9
2.2 Bepalen van de worst-case blootstellingssituatie tijdens het opruimen van
verontreinigde straalgrit .......................................................................................... 11
2.3 Blootstellingsmetingen tijdens het opruimen van het verontreinigde straalgrit ... 12
3 Resultaten ...................................................................................................... 19
3.1 Asbest in straalgrit ................................................................................................... 19
3.2 Gemeten asbestconcentraties in de lucht tijdens worst-case omstandigheden .... 24
4 Discussie, conclusie en advies .......................................................................... 31
4.1 Discussie .................................................................................................................. 31
4.2 Conclusies ................................................................................................................ 38
4.3 Advies ...................................................................................................................... 39
5 Referenties ..................................................................................................... 41
6 Ondertekening ................................................................................................ 43
Bijlage 1: Gedetailleerde informatie meetlocaties ........................................................... 44
Bijlage 2: Foto’s van meetlocaties en omstandigheden .................................................... 49
Bijlage 3: Plattegronden monstername per meetlocatie .................................................. 56
Bijlage 4: Analysecertificaten .......................................................................................... 61
Bijlage 5: Toetsing aan de grenswaarde .......................................................................... 82
| TNO 2017 R11273 | Eindrapport | 13 november 2017 7 / 85

1 Inleiding
Straalgrit wordt gebruikt om roest of verf te verwijderen dan wel roest te
voorkomen. Deze methode wordt onder andere toegepast in de
scheepvaartindustrie en in de petrochemische industrie. Situaties waarin wordt
gestraald zijn:
- grote objecten in de buitenlucht (metaal- en betonconstructies als offshore
installaties, schepen, bruggen, sluizen e.d.);
- in besloten ruimtes (tankwanden);
- aan verplaatsbare metalen constructies in een spuithal of loods.
Verder wordt straalgrit onder andere in de bouwsector gebruikt voor gevelreiniging.

Onlangs werd bekend dat in het straalmiddel Eurogrit aluminiumsilicaat smeltslak
grit, geleverd door het bedrijf Eurogrit B.V. uit Dordrecht, asbest is aangetroffen.
Mogelijk 140 bedrijven hebben gewerkt met dit straalgrit. Nadat bekend werd dat
het straalgrit verontreinigd is met asbest, is er ongerustheid ontstaan over de
mogelijke blootstelling aan asbest van werknemers en omwonenden, en de
bijbehorende risico’s.1

De Inspectie SZW (iSZW), Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de
Omgevingsdiensten werken nauw samen om bovenstaande problematiek goed in
kaart te brengen en de benodigde maatregelen te treffen bij de bedrijven die
hebben gewerkt met dit straalgrit of het straalgrit op de bedrijfslocatie hebben
opgeslagen. iSZW voert in dit kader onder andere een onderzoek uit naar de
blootstellingsrisico’s voor werknemers en omwonenden tijdens verschillende
scenario’s die van toepassing zijn op deze casus.

TNO is gevraagd het onderzoek van iSZW te ondersteunen door middel van een
onafhankelijke beoordeling van de blootstellingsrisico’s. Het bepalen van de
blootstelling zal gefaseerd plaatsvinden:
1. Wat is de blootstelling van werknemers bij het opruimen van gebruikt (‘besmet’)
straalgrit (fase 1);
2. Wat is de blootstelling van werknemers bij activiteiten in besmet gebied (lopen,
rijden met heftrucks, etc.) (fase 2);
3. Wat was de blootstelling tijdens straalwerkzaamheden van de stralers en de
omstanders en omwonenden (fase 2).

Deze rapportage geeft antwoord op de eerste onderzoeksvraag: Wat is de
blootstelling van werknemers bij het opruimen van gebruikt verontreinigd
straalgrit?

Dit onderzoek was niet tot stand gekomen zonder de hulp van verschillende
bedrijven. Daarom willen de auteurs KIWA Compliance, en met name Hilko Booij
voor het meedenken over de opzet van het onderzoek en reviewen van het rapport

1 De mate van blootstelling, blootstellingsfrequentie en blootstellingsduur samen bepalen het uiteindelijke
risico dat de betrokkenen hebben gelopen
| TNO 2017 R11273 | Eindrapport | 13 november 2017 8 / 85
en Jeroen van Dijk voor zijn hulp bij het veldwerk, hartelijk danken voor hun bijdrage
aan het tot stand komen van dit onderzoek, evenals de analisten van KIWA
Inspection & Testing voor het begeleiden van de blootstellingsmetingen en SGS
SEARCH voor de analyse van een deel van de filters. Daarnaast zijn de auteurs zeer
veel dank verschuldigd aan de bedrijven die belangeloos en op zeer korte termijn
meetlocaties ter beschikking wilden stellen voor het uitvoeren van het
blootstellingsonderzoek, evenals ook de saneringsbedrijven (zoals Stipt-techniek uit
Wateringen), en met name de saneerders, die hun medewerking wilden verlenen
aan het blootstellingsonderzoek, en een onmisbare bijdrage hebben geleverd aan
de praktische uitvoering hiervan.
| TNO 2017 R11273 | Eindrapport | 13 november 2017 9 / 85
2 Methodiek
2.1 Inventarisatie van gegevens
2.1.1 Inventarisatie worst-case omstandigheden tijdens opruimen verontreinigd
gebruikt straalgrit
De blootstelling aan asbestvezels tijdens het opruimen van het grit is afhankelijk van
vele verschillende factoren. Om een representatief blootstellingsonderzoek uit te
kunnen voeren moet in eerste instantie zoveel mogelijk informatie worden
verzameld over de verschillende omstandigheden met betrekking tot het opruimen
van het grit die voor zouden kunnen komen. Allereerst is in kaart gebracht welke
handelingen uitgevoerd worden tijdens het opruimen van het grit. Voorbeelden van
activiteiten zijn bijvoorbeeld scheppen en het gebruik van stofzuigers of
zuigwagens. Deze activiteiten worden onder verschillende omstandigheden
uitgevoerd, bijvoorbeeld in binnen- of buitensituaties, variatie in hoeveelheid op te
ruimen grit, variatie in grootte van ruimtes of (werk)omgeving, variatie van soort
oppervlak dat is gestraald (metaal of beton), variatie in ventilatie van ruimtes, en de
inzet van beschermende en/of emissiebeperkende maatregelen. Er is getracht deze
informatie in kaart te brengen door contact te leggen met gritstraal bedrijven,
bedrijven waar het straalgrit is gebruikt tijdens straalwerkzaamheden
(probleemeigenaren), saneringsbedrijven die betrokken zijn bij het opruimen van
dit straalgrit, ingenieursbureaus en Eurogrit (Sibelco). Helaas is deze informatie niet
tijdig en op een gestructureerde manier beschikbaar gekomen om meegenomen te
kunnen worden in dit onderzoek.

2.1.2 Inventarisatie van de samenstelling van het product
Naast de omstandigheden is uiteraard de samenstelling van het product een
belangrijke factor voor het in kaart brengen van de blootstelling. Een inventarisatie
van de samenstelling van het product geeft verder ook aanwijzingen met betrekking
tot de oorzaak van de verontreiniging. Er kan immers worden aangenomen dat
wanneer het asbest in het grit terecht is gekomen door een incidentele
verontreiniging, de hoeveelheid asbest in het product zal variëren (heterogeen zal
zijn). Wanneer omstandigheden in het productieproces hebben geresulteerd in de
verontreiniging van het grit kan worden aangenomen dat het asbest meer
gelijkmatig (homogeen) verdeeld is over de verschillende batches straalgrit.

Er zijn twee variaties in samenstelling van het product onderzocht. Allereerst is de
variatie in hoeveelheid asbest op verschillende locaties (en in verschillende batches)
onderzocht door deze te analyseren op asbest conform NEN 5898. Hierbij is naast
het bepalen van het totale gehalte asbest vooral gelet op de deeltjesgrootte van het
aanwezige asbest, inclusief aanwezigheid van respirabele vezels. Daarna is in kaart
gebracht of de samenstelling van het product verandert door het gebruik van dit
product voor straalwerkzaamheden. Hierbij is bepaald of de concentratie en de
vorm van het asbest in het gebruikte product anders is dan in het ongebruikte
product. Naast monsters van het aluminiumsilicaat (smeltslak) straalgrit is op één
locatie ook een monster van Green Lightning olivine zand verzameld en onderzocht,
| TNO 2017 R11273 | Eindrapport | 13 november 2017 10 / 85
aangezien in een eerder stadium door één laboratorium in dit materiaal ook asbest
was aangetroffen.

In Tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de monsters straalgrit die op
verschillende locaties zijn verzameld. Van de geselecteerde partijen straalgrit was
reeds bekend dat deze verontreinigd waren met asbest op basis van NEN 5896
onderzoek. Naast deze monsters zijn ook de in Tabel 2 (paragraaf 2.3.1) genoemde
monsters geanalyseerd, als onderdeel van de blootstellingsmetingen tijdens het
opruimen van straalgrit.

Tabel 1: Overzicht van verzamelde monsters straalgrit op verschillende locaties
Datum
Code Locatie Beschrijving monster
monstername
Olivine green Lighting Batch 10/16 + 27/18,
01 13-10-2017 A
nieuw ongebruikt zand
Straalgrit aluminiumsilicaat Batch 1597, nieuw
03 13-10-2017 B
ongebruikt grit
Olivine + straalgrit aluminiumsilicaat uit
05 13-10-2017 C
afvalstraalloods na stralen staaloppervlak
Straalgrit aluminiumsilicaat uit
08 13-10-2017 D
kunstmestloods na stralen betonoppervlak
Straalgrit aluminiumsilicaat, ongebruikt grit
10 19-10-2017 E
Straalgrit aluminiumsilicaat, na stralen
11 19-10-2017 E
staaloppervlak

2.1.3 Monsterneming- en analysemethode straalgrit
Voor het verzamelen van materiaalmonsters van het straalgrit is eerst de minimale
greepgrootte en monstergrootte berekend volgens NEN 7300. Op basis van de
gegevens in de technische datasheet met betrekking tot aluminiumsilicaat smeltslak
van Eurogrit is een soortelijke massa van 2,6 kg/dm3 en een maximale
deeltjesgrootte van 5 mm aangehouden. De berekende minimale monstergrootte is
5 kg en de minimale greepgrootte is ca. 100 gram.

De monsterneming is uitgevoerd conform NEN 5897. Van de partijen straalgrit zijn
op willekeurige plekken door de gehele partij/batch 50 grepen genomen, zodat een
representatief monster ontstaat. Deze grepen zijn samengevoegd tot een
mengmonster van ca. 5 kg. De materiaalmonsters zijn door KIWA Compliance
verzameld en aangeleverd aan TNO.

De analyse van het materiaal is uitgevoerd door TNO conform NEN 5898, waarbij is
uitgegaan van de matrix grond, omdat de korrelgrootteverdeling van het grit meer
overeenkomt met grond dan met granulaat. Na drogen en zeven van het materiaal
zijn de volgende zeeffracties geanalyseerd:
 Fracties >2 mm: 100%
 Fractie 1-2 mm: 20% met een maximum van 0,5 kg